h van den laat-middeleeuwschen geest tegenover het
bijgeloof, met name tegenover heksen en tooverij, is zeer gevarieerd en
weinig vast. Zoo hulpeloos overgeleverd aan alle spooksel en waan, als
men uit de algemeene lichtgeloovigheid en het gemis aan kritiek
verwachten zou, is de tijd niet. Er zijn tal van uitingen van twijfel of
van rationeele opvatting. Telkens weer zijn het haarden van demonomanie,
waar het kwaad uitbreekt en zich soms langen tijd handhaaft. Daar waren
toover- en heksenlanden bij uitnemendheid, meest bergstreken: Savoye,
Zwitserland, Lotharingen, Schotland. Doch ook daarbuiten komen van die
epidemieen voor. Omstreeks 1400 was het Fransche hof zelf zulk een haard
van tooverij. Een prediker waarschuwde den hofadel, dat men oppassen
moest, of de spreekwijze zou in plaats van "vieilles sorcieres" "nobles
sorciers" gaan luiden. [818] In het bijzonder rondom Lodewijk van
Orleans zweefde de atmosfeer van duivelskunsten; de beschuldigingen en
verdachtmakingen van Jean Petit misten in dit opzicht niet allen grond.
Orleans' vriend en raadsman, de oude Philippe de Mezieres, die bij de
Bourgondiers gold als de geheimzinnige inblazer van al diens misdaden,
vertelt zelf, hoe hij indertijd de tooverkunst geleerd had van een
Spanjaard, en hoeveel moeite 't hem had gekost, om die snoode kennis
weer te vergeten. Nog tien of twaalf jaar sedert hij uit Spanje weg was,
"a sa volente ne povoit pas bien extirper de son cuer les dessusdits
signes et l'effect d'iceulx contre Dieu", totdat hij eindelijk,
biechtende en zich verzettende, door Gods goedheid verlost werd "de
ceste grant folie, qui est a l'ame crestienne anemie". [819] De meesters
der tooverkunst zocht men bij voorkeur in wilde streken: een persoon,
die gaarne den duivel zou spreken en niemand kan vinden, om hem die
kunst te leeren, wordt verwezen naar "Ecosse la sauvage". [820]
Orleans had zijn eigen heksenmeesters en nigromanciens. Een hunner,
wiens kunst hem niet voldeed, liet hij verbranden. [821] Aangemaand om
over het geoorloofde van zijn bijgeloovige praktijken het gevoelen van
godgeleerden te vragen, antwoordde hij: "Waarom zou ik denzulken vragen?
ik weet immers, dat zij het mij zouden ontraden, en toch ben ik volkomen
besloten, zoo te handelen en zoo te gelooven, en ik zal het niet
nalaten." [822]--Gerson brengt met dat hardnekkig zondigen Orleans'
plotselingen dood in verband; hij keurt ook de proeven af, om den
krankzinnigen koning door tooverij te gene
|