|
eerste, het versierende, verdringen de vormen elkaar. Van
denzelfden aard is het verschil tusschen het schilderij en het tapijt.
De weefkunst blijft door haar onvrijer techniek, ook waar zij de taak op
zich neemt van zuiver af te beelden, nader staan bij de versieringskunst,
en kan zich niet onttrekken aan de overdreven versieringsbehoefte: de
tapijten zijn overvuld met figuren en kleur. Verwijdert men zich nog
verder van de zuiver beeldende kunst, dan komt de kleeding aan de beurt.
Ook deze is ontegenzeggelijk kunst. Maar hier is ten eerste de bedoeling
van praal en tooi reeds overwegend boven die van zuivere schoonheid, en
bovendien trekt de persoonlijke hoovaardij de kleedingkunst in de sfeer
van het hartstochtelijke en zinnelijke, waar de eigenschappen, die het
wezen der hooge kunst uitmaken: de evenmaat en harmonie, bezwijken.
De buitensporigheid der kleederdracht van 1350 tot 1480 is in zoo
algemeenen en zoo langdurigen vorm niet weer geevenaard. Er zijn ook
later extravagante modes geweest, zooals de landsknechtendracht
omstreeks 1520 en het Fransche adellijke costuum van omstreeks 1660,
maar die teugellooze overdrijving en overlading, die de Fransch-
bourgondische dracht een eeuw lang gekenmerkt heeft, blijft zonder
voorbeeld. Hier ziet men, wat de schoonheidszin dier tijden, aan zijn
ongestoorde drift overgelaten, wrocht. Een enkel hofcostuum wordt
overladen met honderden edele steenen. Alle afmetingen worden tot in het
zotte geoutreerd. Het vrouwenkapsel neemt den suikerbroodvorm van den
"hennin" aan: het haar wordt aan de slapen en bij de inplanting op het
voorhoofd verwijderd of verborgen, om de zonderling gebombeerde
voorhoofden te vertoonen, die als schoon golden; het decollete is
plotseling begonnen. Doch in de mannenkleeding zijn de buitensporigheden
nog talrijker. Hier heeft men bovenal de lange schoenpunten of
"poulaines", die de ridders bij Nicopolis zich moesten afsnijden, om te
kunnen vluchten; dan de ingesnoerde middels, de ballonachtig opgepofte
mouwen, die bij de schouders omhoog staan, de houppelandes, die tot op
de voeten hangen, en de buizen zoo kort, dat zij de billen zichtbaar
laten; de hooge, puntige of cilindervormige mutsen en hoeden, de
kaproenen wonderlijk om het hoofd gedrapeerd als een hanekam of een
vlammend vuur. Hoe plechtiger, hoe buitensporiger; want al dit fraais
beduidt staatsie, "estat". [847] Het rouwkleed, waarin Philips de Goede
na den moord van zijn vader te Troyes den ko
|