en. Aan geen cultuur of tijdperk
gebonden, is zij overal en altijd weer gelijk. "There is about mystical
utterances an eternal unanimity which ought to make a critic stop and
think, and which brings it about that the mystical classics have, as has
been said, neither birthday nor native land." [739]--Maar de steun der
verbeelding kan niet aanstonds worden prijsgegeven. Stuk voor stuk wordt
het ontoereikende der uitdrukking erkend. De concrete belichamingen der
idee, en de veelkleurige gewaden der symboliek vallen het eerst weg:
dan is er geen sprake meer van bloed en genoegdoening, niet meer van
eucharistie, niet meer van Vader, Zoon en Heiligen Geest. In Eckhart's
mystiek wordt Christus bijna niet meer genoemd, en evenmin de Kerk en de
sacramenten. Doch de uitdrukking van het mystische schouwen van het
Zijn, de Waarheid, de Godheid, blijft ook dan nog gebonden aan
natuurlijke voorstellingen: van licht, van uitgebreidheid. Dan slaan
deze om in het negatieve: stilte, ledigheid, duisternis. Dan wordt ook
van die vorm- en inhoudlooze begrippen het ontoereikende erkend, en men
tracht hun gebrekkigheid op te heffen door ze voortdurend te koppelen
aan hun tegenstelling. Tenslotte blijft niets over dan de zuivere
negatie. "Deus propter excellentiam non immerito Nihil vocatur", zegt
Scotus Erigena, en Angelus Silesius dicht:
"Gott ist ein lauter Nichts, ihn ruehrt kein Nun noch Hier;
Je mehr du nach ihm greiffst, je mehr entwind er dir". [740]
Dit voortschrijden van den schouwenden geest tot de prijsgave van elke
verbeelding is in werkelijkheid natuurlijk niet in die strikte volgorde
geschied. De meeste mystische uitingen vertoonen al die phasen
gelijktijdig en dooreen. Zij zijn aanwezig bij de Indiers, zij zijn
volkomen ontwikkeld reeds bij den Pseudo-Dionysius Areopagita, de bron
van alle christelijke mystiek, zij zijn herleefd in de Duitsche mystiek
der veertiende eeuw.
Ziehier een voorbeeld uit de revelaties van Dionysius den Kartuizer.
[741] Hij spreekt met God, die toornig is. "Bij dit antwoord zag de
broeder, naar binnen gekeerd, zich als in een sfeer van onmetelijk licht
geplaatst, en allerzoetst, in een ontzaglijke kalmte, riep hij met een
heimelijk niet naar buiten klinkend roepen tot den allerheimelijksten en
waarlijk verborgenen, onbegrijpelijken God: O overbeminnelijkste God,
gij zijt zelf het licht en de sfeer des lichts, waarin uw uitverkorenen
zoet ter ruste gaan, bekomen, sluimeren en inslapen. Gij
|