k aan de bewaarde kunstwerken is die trek
van het extravagante wel degelijk eigen, maar daar wij die eigenschap in
deze kunst het minst waardeeren, letten wij er het minst op. Wij zoeken
er enkel de diepste schoonheid in te genieten. Alles wat louter praal
en luister is, heeft voor ons zijn prikkeling verloren. Maar voor den
tijdgenoot was juist die praal en luister van ontzaglijk gewicht.
De Fransch-Bourgondische cultuur der laatste Middeleeuwen is er een,
waarin pracht schoonheid wil verdrijven. De eind-middeleeuwsche kunst
weerspiegelt getrouw den eind-middeleeuwschen geest, een geest, die zijn
pad ten einde was geloopen. Wat wij hierboven beschouwden als een der
voornaamste kenmerken van het laat-middeleeuwsche denken: de uitbeelding
van al het denkbare tot in al zijn consequentie, de overvulling van den
geest met een oneindig systeem van formeele verbeeldingen, dat is ook
het wezen der kunst van dien tijd. Ook zij streeft ernaar, niets
ongevormd, niets onverbeeld of onversierd te laten. De flamboyante
gothiek is als een eindeloos orgelnaspel: zij lost alle vormen op in
zelfontbinding, geeft aan elk detail zijn voortgezette doorwerking, aan
elke lijn haar tegenlijn. Het is een ongebonden woekeren van den vorm
over de idee; het versierende detail tast alle vlakken en lijnen aan. Er
heerscht in deze kunst die horror vacui, die misschien een kenmerk van
eindigende geestesperioden mag heeten.
Dat alles wil zeggen, dat de grenzen tusschen praal en schoonheid
verflauwen. Tooi en versiering dienen niet meer, om het natuurlijk
schoone te verheerlijken, maar overwoekeren het en dreigen het te
verstikken. Die woekering van de formeele versieringselementen over den
inhoud is des te toomeloozer, naarmate men zich verder van de zuiver
beeldende kunst verwijdert. In de beeldhouwkunst is, zoolang zij
losstaande figuren schept, voor de vormenwoekering weinig plaats: de
beelden van den Mozesput en de "plourants" van de graftomben wedijveren
in strenge, sobere natuurlijkheid met Donatello. Maar zoodra de
beeldhouwkunst een versierende taak krijgt, of in het domein van de
schilderkunst treedt, en, zich bindend aan de verminderde dimensies van
het relief, geheele tafereelen weergeeft, gaat ook zij zich te buiten
aan woelige overlading. In den tabernakel te Dijon ziet men het naast
elkaar in het snijwerk van Jacques de Baerze en het schilderwerk van
Broederlam: in het laatste, het zuiver verbeeldende, heerscht eenvoud en
rust; in het
|