uurlijke
oorzaken berust.--Dionysius erkent, dat de volkspraktijk aan al die
zegenspreuken, amuletten enz. wel degelijk de zelfstandige waarde toekent,
die hij loochent, en meent, dat de geestelijken dan ook liever maar al
die gewoonten moesten verbieden. [835]
In het algemeen kan men de houding tegenover alles wat bovennatuurlijk
scheen, kenschetsen als een weifelen tusschen redelijke, natuurlijke
verklaring, spontane, vrome aanvaarding en argwaan in duivelsche list en
bedrog. Het woord, dat door het gezag van Augustinus en Thomas van
Aquino was gestaafd: "Omnia quae visibiliter fiunt in hoc mundo, possunt
fieri per daemones," liet den vrome van goeden wille in groote
onzekerheid, en de gevallen, dat een arme hysterica een gansche burgerij
tijdelijk in vrome opwinding bracht en ten slotte ontmaskerd werd, zijn
niet zeldzaam. [836]
NOTEN:
[764] Alienor de Poitiers, Les honneurs de la cour, p. 184, 189, 242,
266.
[765] Olivier de la Marche, l'Estat de la maison etc., t. IV p. 56, zie
dergelijke vragen hierboven blz. 60. (zie Hoofdstuk II, tekst volgend op
noot 86)
[766] J.H. Round, The king's serjeants and officers of state with their
coronation services, London 1911, p. 41.
[767] Le livre des trahisons, p. 27.
[768] Rel. de S. Denis, III p. 464s, Juvenal des Ursins, p. 440; Noel
Valois, La France et le grand schisme d'occident, Paris, 1896-1902, 4
vol., III p. 433.
[769] Juvenal des Ursins, p. 342.
[770] Monstrelet, I p. 177-242; Coville, Le veritable texte de la
justification du duc de Bourgogne par Jean Petit, Bibliotheque de
l'ecole des chartes, 1911, p. 57.
[771] Leroux de Lincy, Le proverbe francais, vgl. E. Langlois, Bibl. de
l'Ecole des chartes LX, 1899, p. 569, J. Ulrich, Zeitschr. f. franz.
Sprache & Lit. XXIV, 1902, p. 191.
[772] Achter Les Grandes chroniques de France, ed. P. Paris, IV p. 478.
[773] Alain Chartier, ed. Duchesne p. 717.
[774] Jean Molinet, Faictz et Dictz, ed. Parijs 1537, f. 80, 119, 152,
161, 170, 194.
[775] Coquillart, Oeuvres, I p. 6.
[776] Villon, ed. Long-nom, p. 134.
[777] Roberti Gaguini, Ep. et or., ed. Thuasne, II p. 366.
[778] Gerson, Opera, IV p. 657; ib. I p. 936; vgl. Leroux de Lincy, Le
proverbe francais, I p. lii.
[779] Geffroi de Paris, ed. de Wailly et Delisle, Bouquet, Recueil des
Historiens des Gaules et de la France, XXII p. 87, zie index rerum et
personarum s. v. Proverbia, p. 926.
[780] Froissart, ed. Luce, XI p. 119; e
|