oquium animae, Thomas a Kempis, Opera omnia, ed. M.J. Pohl,
Freiburg 1902-'10, 7 vol., I p. 230.
[763] L.c., p. 222.
* * * * *
XI
DE DENKVORMEN IN DE PRAKTIJK
Men moet de hechte vormen van het denken niet enkel bestudeeren aan de
voorstellingen van het geloof en de hoogere bespiegeling, maar evengoed
aan die van de dagelijksche levenswijsheid en de nuchtere praktijk. Dan
eerst kan de middeleeuwsche geest als een eenheid en een geheel worden
gezien. Want het zijn dezelfde groote denkrichtingen, die zijn hoogere
en zijn lagere uitingen beheerschen. En terwijl op het gebied van geloof
en bespiegeling steeds de vraag aan de orde blijft, in hoeverre de
gedachtenvormen resultaat en weerklank zijn van een lange schriftelijke
traditie, die tot in Grieksche en Joodsche, ja Egyptische en
Babylonische oorsprongen reikt, ziet men ze in het gewone leven naief en
spontaan werken, onbeladen met het gewicht van neoplatonisme en wat niet
al.
In het dagelijksch leven denkt de middeleeuwsche mensch in dezelfde
vormen als in zijn theologie. De grondslag is zoo hier als daar dat
architecturale idealisme, dat de scholastiek realisme noemde: de
behoefte om elke notie af te zonderen en vorm te geven als een
wezenheid, en om ze samen te schikken in hierarchische verbanden, er
altijd weer tempels en kathedralen van te bouwen, als een kind, dat met
blokken speelt.
Alles wat zich in het leven een vaste plaats verovert, wat levensvorm
wordt, geldt als geordineerd, zoo goed als de hoogste dingen in het
goddelijke wereldplan. Zeer duidelijk openbaart zich dit bijvoorbeeld in
de opvatting van de regelen der hofetikette bij de beschrijvers van den
hofstaat, als Olivier de la Marche en Alienor de Poitiers. De oude dame
beschouwt die regelen als wijze wetten, in de hoven der koningen
oudtijds met keuze en oordeel verordineerd, in acht te nemen voor alle
komende tijden. Zij spreekt ervan als van de wijsheid der eeuwen: "et
alors j'ouy dire aux anciens qui scavoient...." Zij ziet de tijden
ontaarden: sedert een jaar of tien zetten sommige dames in Vlaanderen
het kraambed voor het vuur, "de quoy l'on s'est bien mocque"; vroeger
deed men dat nooit; waar moet het heen? "mais un chacun fait a cette
heure a guise: par quoy est a doubter, que tout ira mal". [764]
La Marche stelt zich en den lezer gewichtige vragen omtrent de
redelijkheid van al die deftige dingen: waarom heeft de "fruitier"
meteen de verlic
|