ardsch paleis laten zien."
"Ik wil niet" antwoordde de stroom.
"We zullen u mooie sprookjes vertellen" lachte een aardmannetje en ...
"ik ben de kinderschoenen ontwassen" sprak het fiere water.
Eensklaps onstond eene eerbiedige stilte onder de aardmannetjes; zij
plaatsten zich ordelijk langs den rotswand, namen de roode petjes van
het hoofd en bogen zoo diep, dat hunne lange, witte baarden den grond
raakten.
"De fee! de weldoende fee der onderwereld" fluisterden de aanwezigen en
zwegen dan weer stil, eerbiedig stil ... stil....
Eene statige vrouw in ruischende zijde gekleed, verscheen en groette den
jongen stroom.
Fonkelende edelgesteenten blonken in hare zwarte haarvlechten, gouden
banden versierden haar keurslijf en den langen sleep van haar ruischend
gewaad.
"Vrees niet, heer ridder," sprak zij tot den stroom, "ik zal u
gezelschap houden, u bij het krieken van den dag op de rechte baan
helpen; bij mijne geboorte schonk mijne meter mij de gave der
voorspelling, wilt gij mij uwe hand reiken? Ik zal in hare lijnen lezen,
wat de toekomst voor u heeft weggelegd."
De stroom bedaarde en reikte de fee zijne opene hand.
Zij nam ze aan, las er aandachtig in, verdiepte zich langen tijd in die
lezing en sprak met trage, zachte stem, in tegenwoordigheid der
zwijgende aardmannetjes:
"Weldra zal een vroom en verstandig man langs uwe oevers reizen. Hij zal
er een wijd, mooi dal ontdekken, begrensd door heerlijke heuvels en
talrijke frissche wouden: "Ik wenschte wel hier eene groote stad te
kunnen aanleggen" zal hij zeggen en, alvorens zijne reis voort te
zetten, zal hij, in de mooie vallei, eene kapel stichten.
De fee zweeg en ... "is dat alles" fluisterde de stroom?
"Bij lange na niet" antwoordde de fee, "ik zie zooveel, zooveel.
"Zeg mij nog iets, voorspel mij mijn gansche toekomst" vroeg de
nieuwsgierige stroom en de fee vervolgde:
"Rondom de kapel, in het mooie dal, verheffen zich menschelijke
woningen, geloovige christenen richten en hunne schreden heen. Ik zie
een heilig man, den bisschoppelijken staf in de hand. Hij predikt
godsvrucht en broederliefde; aan de grooten der aarde herinnert hij
hunnen plicht en laakt hun zondig leven.
Helaas! zulks doet hij niet ongestraft; wreede moordenaars heffen hunne
bijl tot hem op en koelen hunne wraak in het onschuldig bloed van den
martelaar.
Nu zuchten en weenen de menschen aan uwe oevers, jonkheer stroom; zij
betreuren den man, die een wreeden dood
|