eden met lasthaken, brouwers, timmerlieden, bakkers, schippers
woelden door elkander, bloed vloeide langs den grond, droevige klachten
van stervenden, pijnlijke kreten van gekwetsten, stegen naar omhoog.
Livina sloot de oogen en meende te sterven, maar eensklaps stiet
Katelijne een ontzettenden kreet van wanhoop en smart uit, trok Livina
bij den arm mede in de richting der Waaistraat.
De knieen van het meisje knikten en toch volgde zij hare gezellin....
Was het zinsbedrog? Was het werkelijkheid?... Neen, zij droomde niet,
haar broeder lag op den grond, terwijl Simon de voller hem de knie op de
borst drukte en het moordend staal boven zijn hoofd zwaaide.
"Gij zult niet doodslaan," riep Katelijne, "hebt gij vergeten dat Simons
zuster ons kind van den dood redde?"
Zij sprong op haren echtgenoot toe, trok hem het moordende wapen uit de
hand en vluchtte met hem door de Zuivelsteeg.
Ondertusschen had Livina haren broeder opgericht en het bloed
afgeveegd, dat langs zijne wangen sijpelde. Antoon waggelde als een
dronken man, doch Livina ondersteunde en bracht hem, dwars door de
vechtende ambachtslieden, bij zijne moeder in het somber huisje der
Wolvesteeg.
50.--Dood van Jakob Van Artevelde.
De vreeselijke dag, waarop de Gentenaars, alle broederliefde vergetende,
zich aan de gruwelijkste moorderijen overgaven, wordt door de
geschiedenis met den naam van "Quade Maendach" bestempeld.
De gemeenten, die het nageslacht zulke schoone voorbeelden van
werkzaamheid en vrijheidsliefde gaven, waren niet vrij te pleiten van
groote gebreken, die onvermijdelijk haren ondergang moesten bewerken.
Zij waren ijverzuchtig, jaloersch op elkander; de groote gemeenten
beheerschten de kleine, alsook het platteland. Niet zelden leefden de
verschillende neringen eener zelfde gemeente in onmin met elkander.
In 1345 leefden te Gent de vollers, wevers en de kleine neringen in
volslagen vijandschap.
De haat der ambachtslieden onder elkander was zoo hevig, dat zij, zooals
het vorige verhaal ons leerde, elkander gewapend aanvielen en
afgrijselijke broedermoorden pleegden.
Niets was in staat den steeds klimmenden haat der ambachtslieden te
dooven, zelfs de stem van Artevelde, den Wijzen Man, was niet krachtig
genoeg om de opgewonden bevolking kalmer en redelijker te maken.
Allengs vergaten vele Gentenaars, al wat zij den Wijzen Man verschuldigd
waren; zijn invloed verminderde en benijders, vijanden, schijnen
getracht te hebben
|