a eenigen tijd, ontdeed hij zich van zijne schapevacht, toonde
zich in zijne werkelijke gedaante en volbracht het bevel zijner trotsche
echtgenoote.
Maar de kloeke vrouw en hare knappe kinderen waakten, lieten zich niet
bedwingen en verjoegen de huurlingen des konings.
Deze keerden naar hunnen meester terug en onderrichtten hem van het
gebeurde.
"Keert terug" sprak de vorst, dat krijgslieden en soldeniers u
vergezellen. Neemt de wederspannige vrouw gevangen, slaat haar in
boeien, brengt haar naar hier, dat ik haar opsluite, haar doe verkwijnen
in eene kille en duistere gevangenis.
En de krijgslieden vertrokken om het bevel huns meesters ten uitvoer te
brengen.
Nu hadden de talrijke kinderen der edele vrouw groot verdriet, maar twee
hunner, de meest geliefde zonen der waardige moeder, wisten hunne
broeders en zusters moed in te spreken en ze tot krachtdadige tegenweer
aan te zetten.
"Plicht en liefde dwingen ons te handelen," spraken zij, "het goede
recht is met ons. Onze moeder schonk ons het leven, zij leerde ons
arbeiden, voortbrengen, scheppen, zij ontwikkelde onzen geest en leerde
ons de deugd liefhebben. Vrij! eeuwig vrij zal zij wezen; boven de
trotsche koningin moet zij uitblinken, de heele wereld moet haar eeren
en achten, niet om hare adellijke geboorte, niet om hare schatten, maar
om hare hoedanigheden, om haren geest en hare deugd, om haren
vrijheidszin, om de voortbrengselen van haren arbeid en van hare kunst."
En allen togen ten strijde, allen besloten te overwinnen of hun leven te
laten voor de vrijheid hunner innig geliefde moeder.
De koning ondertusschen riep zijne edelste en dapperste ridders op.
"Gaat" sprak hij, "vernielt het gemeene ras, dat mijne macht trotseeren
durft."
De ridders vertrokken op hunne steigerende rossen; hunne helmen en
harnassen blonken in het zonnelicht, hunne vaandels wapperden in den
morgenwind, hunne krijgstrompetten schalden door bosschen en dalen, over
heuvels, over velden, over duinen en weiden.
Bij voorbaat verheugden zij zich over hunne overwinning. Waren zij niet
de bloem der krijgslieden? Hadden, tot hiertoe, niet alle vijanden voor
de macht hunner wapenen moeten zwichten?
Minachtend, honend zagen zij op hunne tegenstanders neer en, door
hoogmoed verblind, zonder nadenken, gingen zij den onrechtvaardigen
strijd aan, tegen hen, die, als helden, het dierbaarste verdedigden, dat
menschen op aarde bezitten kunnen.
Hevig woedde de kamp. Menschenb
|