derweg.
Langzaam bereikte de treurige stoet de diepbeproefde stad; de
geestelijkheid kwam het lijk van den hoofdman te gemoet en het dankbare
Gent begroef Yoens met zulke groote plechtigheden, als ware hij
Vlaanderens graaf geweest.
De verraders zegepraalden; Mahu won de gunst van den graaf, maar die
gunst was tijdelijk, terwijl, zes eeuwen na zijnen dood, Jan Yoens immer
voort leeft in de harten van het dankbare nageslacht.
52.--Philips Van Artevelde.
Het was in het jaar 1382. In de benedenkamer zijner woning, eenzaam, bij
het vallen van den avond, zat een rijzig man in diepe gedachten
verzonken.
Die man was Filips, zoon van Jakob Van Artevelde.
Hij dacht aan zijne vaderstad, aan het eens zoo machtige, thans zoo
ongelukkige Gent.
Plotseling treft geraas en dof gemompel het oor van Filips. Het was
alsof eene groote volksmenigte zich voor de deur verzamelde.
Filips opent een venster en ziet honderden poorters en ambachtslieden
voor zijn huis vergaderd.
Welk was hunne bedoeling? Op aller gelaat staat diepe verslagenheid,
ellende, gebrek te lezen.
De klopper bonst op de deur. Filips opent en voor hem staat het bestuur
der stad, dat hij zich haast binnen te noodigen en eenvoudig, doch
roerend luidt de aanspraak van den eersten schepen:
"Ser Filips, onze stad bezwijkt, zij is belegerd en hongersnood bedreigt
ons.
De Wijze Man is niet meer daar om ons te redden ... zal de zoon minder
vaderlandlievend zijn dan de vader?
Op u hebben wij onze laatste hoop gevestigd, Ser Filips, wij plaatsen
Gent onder uwe bescherming."
Filips Van Artevelde was diep ontroerd. Een oogenblik verrees het
bloedig lijk van zijnen vader voor zijne oogen.
Wat zou hij doen? Zich wreken over geleden onrecht of, groot van ziel,
zich opofferen voor het welzijn zijner stadgenooten?
"Wat mijn vader deed en nog zou doen indien hij kon herleven, zal ik
zijn zoon, voor u beproeven," sprak hij vastberaden.
"Gaat tot het Gentsche volk en zegt dat ik hun, heden nog, op de
Vrijdagsmarkt, mijne plannen zal blootleggen."
Het bestuur vertrok en even daarna steeg uit de opeengedrongen
volksmassa een ontzaglijke jubelkreet: "Heil! Ser Filips, heil!" galmde
het door de straten der stad.
Onmiddellijk zette Artevelde zich aan den arbeid. Hij kocht al het graan
op, dat zich in de abdijen en bij rijke poorters bevond en deed het aan
het volk uitdeelen.
Maar dit was onvoldoende; de hongersnood breidde zich uit en meer dan
|