laenderlandt!"
34.--De Gemeenten.
Roelandt, de groote, machtige klok werd gegoten in het begin der
XIV^{de} eeuw en eenige jaren later gehangen in het Belfort van Gent.
Met rechtmatige fierheid mocht zij zeggen, dat zij, uit hare hooge
verblijfplaats, op eene schoone en bloeiende landstreek, op eene
werkzame en vrijheidslievende bevolking nederzag, want, in de XIII^{de}
en XIV^{de} eeuw hadden onze voorouders, door groote vlijt, inspanning
en taai geduld, het vroeger zoo barre Vlaanderen tot den tuin van Belgie
gemaakt, woeste heiden, droge zandvlakten, kille moerassen hadden zij in
weiden en velden herschapen, ontelbare kanalen gegraven en dijken
aangelegd, terwijl zij, in hunne dichtbewoonde steden, leder, wol,
hennep, vlas, hout, koper, ijzer, steen bewerkten.
In dien tijd was Gent reeds geklommen tot den rang van gemeente, en,
onze lezers, die de klokkenvertelling met eenige aandacht lazen, zullen
spoedig vinden waarom.
Ten einde hunne nasporingen gemakkelijk en het onthouden ervan mogelijk
te maken, zullen wij het vroeger geleerde aldus samenvatten:
De steden hadden het recht zelven hare zaken te besturen, zij kozen hare
stedelijke magistraten, onderhielden een leger. Elke stad was ommuurd,
bezat een belfort, eene groote klok, en had net als de edellieden een
blazoen en een zegel.
Jegens den heer had de stad zekere verplichtingen; zij moest hem
behulpzaam zijn bij de verdediging van den grond, bij het uitoefenen van
het gerecht en hem in sommige gevallen met geld bijstaan.
De steden die dergelijke voorrechten verkregen, noemde men gemeenten.
De poorters bezaten: 1 deg. de persoonlijke vrijheid, 2 deg. staatkundige
rechten en 3 deg. roemrijke zinnebeelden hunner onafhankelijkheid.
In de Middeleeuwen waren in ons land talrijke gemeenten en sommige waren
zeer oud, doch vele perkamenten, keuren, voorrechten zijn in den loop
der eeuwen verloren gegaan.
Met zekerheid echter weet men, dat Boudewijn VI, graaf van Henegouwen en
Vlaanderen, reeds in 1068 aan de gemeente Geeraardsbergen eene vermaarde
keure gaf, die verklaarde dat, al wie zich in de stad vestigde, geen
hoorige, maar vrije zou wezen. Zij verleende daarenboven aan de
inwoners nog talrijke andere voorrechten.
Waren de groote leenheeren wellicht vrienden en beschermers der
gemeenten?
Eenigen verdienden wel dien naam, daarom ook schrijven wij hem hier
dankbaar neer.
Filips van Elzaten, graaf van Vlaanderen, breidde de voorrec
|