e zal ons helpen, want hij
is zoo goed en liefderijk...."
Broeder Johannes schrikte; "mijne zuster," fluisterde hij ...
"onmogelijk, Veerle bewoont Brugge," en, de stem verheffende, sprak hij
tot de vrouw:
"Sta op, moedertje, en volg mij."
Hij klopte aan de kloosterpoort en zoodra men deze voor hem ontsloot,
leidde hij de bedrukte in de spreekzaal, die verlicht was door eene
brandende lamp.
Hij wierp eenen blik op de vreemde en "zuster! arme zuster!" "broeder, o
broeder, help mij!" klonk het door de kamer.
Broeder Johannes kon zijne oogen niet gelooven: zijne zuster Veerle
stond voor hem, bleek en bevend, haar weenend kindje in de armen.
Hoe, waarom had zij Brugge verlaten? Waar bevond zich haar echtgenoot
en wat kwam zij hier doen?
Eensklaps schenen hare laatste krachten de vrouw te begeven. Zij sloot
de oogen en zakte buiten kennis in de armen van haren broeder.
Deze riep om hulp en twee kloosterbroeders brachten de lijdende op een
bed, legden het kindje naast haar en verzorgden de kranke zoo goed zij
konden.
Na een half uur opende Veerle de oogen en kwam tot bezinning. Haar
broeder bereidde haar een verkwikkenden drank en bracht den heelen nacht
wakend aan hare sponde door.
Veerle, de zuster van Johannes, was tot voor eenige dagen de gelukkige
echtgenoote geweest van eenen blauwverver, die sedert vijf jaar te
Brugge gevestigd was.
Het gezin was niet rijk, maar de werkzaamheid en het voorbeeldig gedrag
van den man waren voldoende om armoede en ellende op een afstand te
houden.
Voor een paar maanden nog had broeder Johannes zijne zuster en haren
echtgenoot een bezoek gebracht en zich verheugd over de eensgezindheid,
die in het gezin heerschte.
De vrome Minderbroeder verloor zich in gissingen maar, bij het krieken
van den dag ontwaakte Veerle en voelde zich sterk genoeg om haren
broeder mede te deelen, wat te Brugge was gebeurd.
"Sedert geruimen tijd:" sprak zij, was de goede verstandhouding tusschen
de ambachtslieden en de rijke poorters der stad verbroken.
Waarom, kon zij, arme onwetende vrouw, niet begrijpen, maar haar man,
wiens leven vroeger zoo geregeld was, bleef soms tot laat in den nacht
van huis weg en zijne gezellen, alsook de wevers, vollers en de leden
van andere neringen, handelden eveneens.
Weldra weenden te Brugge honderden volksvrouwen om hare afwezige
echtgenooten. Bange moeders, zusters, echtgenooten, spraken van oproer
en gevecht, van brand en plundering.
Hela
|