e Minderbroeders, tot welker orde broeder Johannes behoorde,
begunstigden het streven der geringe ambachten, vandaar dat het volk een
ongemeen groot vertrouwen stelde in deze geestelijken.
De begijnen vormden eene zusterschap van godvruchtige vrouwen, die van
haren arbeid leefden; edelmoedige begiftigers bouwden haar
gemeenschappelijke huizen, prinsessen namen ze onder hare bescherming.
Heden nog bestaan begijnhoven in vele steden van ons land.
41.--Eene Voorspelling.
Er was eens een stroom; een frissche, jeugdige stroom, die eene
schilderachtige landstreek besproeide en onderweg rivieren en beekjes in
zijnen schoot ontving.
Hij vloeide door mooie valleien, omzoomd met wilgjes, die zich in zijne
golven spiegelden of dartelde langs groene wouden, die zich hier en daar
aan zijne oevers verhieven.
Zijne machtige armen omstrengelden talrijke eilanden, waarop de reizende
ooievaars in het najaar rustten, waar bronnetjes murmelden en, in de
lente, goudgele lischbloemen tusschen het riet ontloken.
Nu en dan, vloeide hij tusschen hooge rotsen met grillige koppen en
diepe, met mos begroeide kloven, maar dit laatste beviel hem weinig; hij
vond, dat de rotsen zijne leden knelden en de vrijheid zijner bewegingen
beletten.
Op zekeren nacht, dat de maan helder scheen en het weder bijzonder zacht
was, vergat de jonge stroom het slapen en speelde verstoppertje met eene
heldere beek, die gedurig tusschen de rotsblokken van den oever wegdook.
Hij achtervolgde haar en bereikte eene fraaie grot, met kronkelende
gangen, prachtige zuilen, mooie dropsteenen en ziet!... hier verdwaalde
de jonge stroom en zocht vruchteloos naar eenen uitweg. Hij werd
ongeduldig, gejaagd en stiet weldra zijne golven met zooveel geweld
tegen de rotswanden, dat duizenden waterdroppelen, als zoovele pareltjes
naar omhoog stoven.
De stroom maakte zulk een geweld, dat de gangen der grot er luid van
weergalmden en de bewoners harer geheimzinnige vertrekken, in hunnen
slaap gestoord, kwamen zien wat er gebeurde.
Tien, twintig, dertig ... misschien wel honderd aardmannetjes, elk
hunner voorzien van een brandend lampje, daalden van den steilen
rotswand naar beneden en vroegen den stroom "wat hij begeerde?"
"Ik wil er uit! ik wil er uit!" gilde de gevangene, maar de
aardmannetjes lachten en zeiden, dat zulks voor zonsopgang niet mogelijk
was.
"Stel u gerust, stroompje" spraken zij, we zullen met u spelen en u al
de wonderen van ons ondera
|