gge.
Vormden de handelaars, de ambachtslieden der Luiksche steden evenals die
der Vlaamsche en Brabantsche ook neringen, ambachten, gilden? Kan men
bij de studie der Luiksche geschiedenis, de vorming, de ontwikkeling der
gemeenten nagaan?
Zonder twijfel, jammer echter, dat de voorspelling onzer fee juist daar
eindigt, waar zij het belangrijkst worden moest. We zullen hier dus,
zonder hare hulp, ons verhaal voortzetten.
De inwoners der Luiksche gemeenten kregen of eischten al vroeg
burgerlijke rechten.
In 1198 gaf bisschop Albrecht van Cuyck aan zijne onderdanen eene
vermaarde keure. Zij bepaalde, dat de woning der burgers onschendbaar
was, dat de Luikenaar vrij was in persoon en goederen, dat hij aan geene
schattingen noch gerechtelijke proeven mocht onderworpen, dat hij niet
mocht aangehouden worden, dan krachtens een vonnis der Schepenen.
Denkt nu echter niet, dat het verkrijgen dier voorrechten gemakkelijk
ging. Heel dikwerf kwamen de bisschop, de hooge geestelijkheid, de
edellieden, de groote en kleine burgers met elkander in botsing.
Dit gebeurde vooral in de XIII^{de} en XIV^{de} eeuwen, wanneer, eerst
de rijke burgers, daarna de geringe ambachtslieden, voorrechten vergden.
Ik wil u echter niet verontrusten met de beschrijving der ruwe, bloedige
twisten, die de stad Luik teisterden gedurende de XIII^{de} en XIV^{de}
eeuwen; ik wil doen, zooals de fee, die van oorlog, brand, moord en
andere akeligheden liefst in het geheel niet gewaagde.
Een laatste vraag echter:
"Wie behaalden, bij die innerlijke beroerten, de overwinning? Was het de
bisschop, de hooge geestelijkheid? Waren het de rijke burgers of de
leden der neringen?
Oordeelt zelven:
In 1337 onderteekende bisschop Adolf van der Marck den "Vrede van
Angleur." Zoo noemt men een verdrag, waarin bepaald werd, dat alleen de
leden der neringen van den stedelijken raad mochten deel maken.
Drie jaar later bevestigde de Vrede van Fexhe al de oude vrijheden des
lands; hij wordt beschouwd als de grondwet des vorstendoms.
In 1343 richtte de bisschop de rechtbank der XXII op, welke in de
gewichtigste zaken van Kerk en land moest vonnissen; daar de meerderheid
dier rechtbank uit de burgerij bestond, werd zij de kostbaarste waarborg
der Luiksche vrijheden.
43.--Broeder en Zuster.
Hertog Jan had eene zuster, Maria genaamd en gehuwd met den koning van
Frankrijk, Filips de Stoute.
Deze vorstin was zeer schoon en aanminnig, bovendien ha
|