het oude
vensterkozijn letterlijk stuk dreigde te schudden. Aan verder slapen was
nu voorloopig niet meer te denken, want de wind werd hoe langer hoe
heviger, deed de ruiten kletteren en loeide om het huis heen met een
gierend geluid, dat Hedwig als een sombere klaagtoon in de ooren klonk.
Een tijdlang lag zij in bijna zwarte duisternis; alleen kon zij door een
der ruiten, waarvan een hoekje door de vorst vrij gelaten was, een
stukje van de donkere lucht onderscheiden. Langzamerhand zag zij enkele
sneeuwvlokken vallen, toen meer, meer, al maar meer en steeds dichter,
tot het een dwarrelende massa werd, waarnaar zij niet meer kijken kon,
zoo duizelde het haar voor de oogen. Eindelijk ging de wind liggen, het
werd stiller en doodelijk vermoeid sloot zij de oogen en sliep nog even
in, nadat zij zich bibberend het dunne dek over het hoofd had getrokken.
Het was nog geheel donker, toen zij wakker werd door het luiden van een
bel. Terstond zat zij overeind in bed.
"We moeten opstaan, dadelijk opstaan, dat beteekent die bel," riep een
der kinderen haar toe en Hedwig sprong moedig het bed uit en stak het
licht aan. Het bleek juist vier uur te zijn!
"Maar dat moet een vergissing wezen," riep zij uit. "Neen, neen, het is
geen vergissing, wij staan altijd om vier uur op," zei Mary Wren al
kuchend. "Miss Ellis zelf is er altijd al om half vier uit om ons wakker
te kunnen bellen...."
Hedwig zuchtte; ze was nog zoo weinig uitgerust! En wat een tooneel zag
zij voor zich! Bibberend, half schreiend van de koude, stonden daar de
arme kinderen zich aan te kleeden of te wachten, tot haar beurt zou
komen om zich te wasschen. Want midden in de kamer bevond zich een
ruwhouten tafel met vier waschkommen en een reusachtige kan met water;
hier konden er zich vier te gelijk wasschen, wie er niet gauw genoeg bij
was, moest wachten tot er weer een kom open kwam.
Vandaag ging het wasschen met nog meer moeielijkheden gepaard dan
anders, omdat de dikke stukken ijs in het water dreven en het dooien
daarvan boven het gas--wat Hedwig beproefde--al heel langzaam ging. Zij
moest aan Tieka denken, die zulk "echt winterweer" altijd zoo mooi en
zoo heerlijk vond. Als zij deze slecht verzorgde kinderen eens had
kunnen zien, hoe zouden hare donkere oogen dan gekeken hebben?
De scherpe noordoosten wind drong door tot in het vertrek en op de
vensterbanken binnenin de kamer lag een dikke, ruige laag sneeuw; ook op
den houten vloer was sneeuw gevallen.
|