er Retter ist da!
Stille Nacht, heilige Nacht!
Gottes Sohn, o wie lacht
Lieb' aus deinem goettlichen Mund,
da uns schlaegt die rettende Stund',
Christ in deiner Geburt.[3]
...
Na de laatste dagen van het jaar met al hunne drukte en afwisseling,
volgden nu weken en maanden van veel werken en veel thuiszitten, want
het weer bleef stormachtig en ongeschikt voor Tieka.
Doch eindelijk bracht het late voorjaar betere dagen. Een teere lentezon
bescheen de grijze, Edinburgsche gebouwen en bracht lichte tinten in het
jonge groen en Tieka was uitgelaten van blijdschap, toen de dokter
uitdrukkelijk gebood dat zij nu zooveel mogelijk in de lucht moest zijn.
Tot haar niet geringe teleurstelling echter namen hare ouders haar thans
telkens lange middagen met zich mee in het rijtuig om bezoeken in den
omtrek af te leggen. "He, ik moest me van middag weer zoo _ladylike_
gedragen en ik wou _veel_ liever geen _lady_ wezen, ten minste nog lang
niet," zuchtte zij dikwijls na zulk een tocht. Het was teekenend voor
haar karakter dat zij zich tegenover haar moeder nooit beklaagde, maar
altijd stipt deed wat deze van haar verlangde.
Haar gehoorzaamheid bleef niet zonder uitwerking op hare ouders en nooit
nog had Hedwig hare oogen zoo zien stralen als aan den avond van een
prachtigen Juni-dag, toen zij bij haar kwam binnenstormen met de
woorden:
"Wij gaan naar Melrose. Als het morgen mooi weer is, gaan wij _samen_
uit, samen naar Melrose! Alleen uit met _my dear_! Meer dan dol! En we
mogen gewoon in den trein er heen reizen en dan nemen wij ons lunch mee.
Ik heb er zoo om gesmeekt en eindelijk mocht het!"
"Maar als ik er nu eens heelemaal geen lust in heb," zei Hedwig langzaam
om haar te plagen.
Even keek Tieka ernstig. Toen lachte zij weer en babbelde opgewonden
verder.
"En Melrose is zoo mooi! Wij gaan Abbotsford zien, het huis van Scott,
en we gaan een groote veldbouquet plukken en op het gras zitten, als wij
ons lunch willen opeten en we gaan alles doen, waar we maar zin in
hebben. He, ik wou dat die vervelende nacht maar om was!"
"Het zou me niet verwonderen, als er morgen regen kwam," zei Hedwig,
naar het raam toeloopend. "Er zijn al wolkjes aan de lucht."
"Niets van aan, niets van aan, heelemaal niets van aan," zong Tieka,
door de kamer dansend.
Zij kon later haast niet in slaap komen en den volgenden ochtend stond
zij reeds heel vroeg klaar wakker naast Hedwig's bed.
Hedwig was nog vast in slaap, maar we
|