"Ik ben de nieuwe onderwijzeres," zei ze tot het meisje, dat de voordeur
geopend had en haar nu zwijgend den weg wees. Het was een armoedig
gekleed, uit de kracht gegroeid kind van een jaar of dertien met een
heel smal gezichtje, waarin de donkere oogen nog donkerder schenen door
de blauwe kringen, die eronder lagen. "Dat weet ik," antwoordde zij met
een heesche stem en Hedwig zei maar niets meer; het spreken kostte het
arme kind blijkbaar moeite.
Aan het eind der gang stonden zij stil bij een deur, die toegang gaf tot
de kamer van Miss Wells, de directrice. Het meisje klopte aan, een
scherpe, hooge stem riep: "_Come in!_" en Hedwig zag Miss Wells voor
zich.
Zij zat op een houten bankje--zooals Hedwig later ontdekte, was er in
het gansche groote Hill House geen enkele stoel te vinden!--aan een
tafel vol papieren, rekeningen te schrijven. Toen zij Hedwig gewaar
werd, stond zij niet op, maar bekeek haar met groote nauwkeurigheid.
"Fraeulein Eiche zeker?" vroeg zij kortaf. Hedwig knikte. Wat was het
benauwd in de kamer; zij kon er haast geen adem halen! De overgang van
de snerpend koude lucht buiten tot de overwarme, onfrissche atmosfeer in
het lage vertrek, waar het gas reeds brandde, was al te groot.
Zij hield zich echter dapper, hoewel het moeite kostte, vooral toen zij
Miss Wells nader bekeek, want smakelijk zag die er allerminst uit! Op
het grijze haar, waarvan enkele lokken uit het slordige kapsel waren
losgeraakt en langs de geelbleeke, bolle wangen hingen, prijkte een
mutsje van vuilwitte kant, waarop een stoffige, roodfluweelen strik ter
verfraaiing was aangebracht. Een verkleurde groene japon hing slordig om
de kleine, zeer gezette gestalte en was letterlijk bezaaid met harde,
witte vetvlekken, terwijl Miss Wells over de schouders heen een
vaalzwart, wollen doekje had geslagen, dat van voren met een haarspeld
was vast gemaakt.
Ook de kamer had een zeer onbehagelijk voorkomen en bevatte geen andere
meubelen dan de tafel, de bank en een groote geelhouten kast. Voor de
ramen, waarvan het ontdooiende ijs in druppels afliep, was geen zweem
van een gordijn te ontdekken en op den ongeverfden vloer lag geen ander
"kleed" dan het vuilwitte schapevachtje, waarop Miss Wells hare voeten
liet rusten.
"Luid spreken, als 't je blieft, ik ben doof," zei ze, Hedwig met haar
hoofd op zijde, stuursch aanziende.
Hedwig knikte maar weer.
"Was de trein zoo laat vandaag?"
"Neen, ik ben op tijd aangekomen," riep H
|