terstond heen. Je
vergeet tegen wie je spreekt."
Tieka ging, diep verslagen. Boven bij Hedwig hield zij zich niet meer
in, maar schreide uit, schreide alsof haar het hart zou breken. En hoe
Hedwig ook haar best deed, zij wilde zich niet laten troosten....
Voor Hedwig zelf kwam thans de gewichtige vraag hoe zij een nieuwe
betrekking zoeken en vinden moest. Aarzelend vroeg zij, na enkele weken,
de barones om raad en deze liet haar kranten brengen, streepte hier en
daar een advertentie aan en schreef een kort getuigschrift, ten volle
overtuigd dat zij daarmede reeds zeer veel voor hare jeugdige
gouvernante gedaan had.
Bij de jonge gouvernante zelf was de oude moed spoedig herleefd. "Niet
tobben, ik _wil_ niet tobben," zei ze herhaaldelijk, als de gedachte aan
het afscheid van Tieka haar te machtig dreigde te worden en dapper
schreef zij brief op brief, gaf en vroeg inlichtingen en veroverde
eindelijk een betrekking als onderwijzeres op een kostschool te Chester,
een inrichting voor weezen en halfweezen, die geen thuis meer hadden of
er nooit een hadden gekend.
Zij zou voornamelijk les moeten geven in Duitsch, rekenen en handwerken,
schreef men haar, daarvoor in ruil onderwijs krijgen in Fransch en
teekenen en bovendien een salaris ontvangen van 12 pond (f144) per jaar.
Veel was het niet, vrij wat minder nog dan ze thans verdiende, maar de
betrekkingen waren niet opgeschept, aan naar huis teruggaan wilde zij
geen oogenblik denken en toen zij, na eenige aarzeling, de vrijheid nam
de barones weer om raad te vragen, sprak deze zoo beslist de meening uit
dat zij "dit vooral aannemen moest, nu zij het krijgen kon," dat zij
niet langer wachtte met het nemen van een besluit en nog dienzelfden dag
aan de directrice der kostschool schreef zij dat zij na de Kerstvacantie
komen zou.
Van een reisje naar Duitschland met de kerstdagen kon, om de groote
onkosten, thans niets komen. Zij liet zich dus in de vacantie nog maar
eens ter dege door Tieka verwennen, slaagde erin de laatste dagen van
het jaar ook voor haar leerlingetje prettig en opgewekt te doen zijn
en--hield zich kloek, toen even na Nieuwjaar, de dag van het afscheid
werkelijk gekomen was.
Het was een snerpend koude ochtend, het vroor hard en de zon trachtte
te vergeefs door den witgrijzen nevel heen te dringen, die als een
reusachtige wolk over heel Edinburg hing. "_Zum Abschied nehmen just das
rechte Wetter_," mompelde Hedwig, terwijl zij zich kleedde.
Zij
|