dwarsgangen door, waar het salpeter
van de muren viel en zich in de koude, grijze vloersteenen holten hadden
gevormd door de vele voetstappen, die erover waren gegaan. Er hing een
vunzige lucht en het was er kil en heel vochtig. Bijna even koud was het
in de groote, kale schoolkamers, waar het vuur op den haard veel te
weinig voedsel kreeg en zeer onvoldoende warmte gaf. De ruiten der
gordijnlooze ramen waren dan ook nog stijf bevroren.
Juist toen Miss Ellis en Hedwig binnen kwamen, werd het gas aangestoken
en het schelle licht der door geen ballons of kappen beschermde
gaspitten, viel onbarmhartig duidelijk op de rijen bleeke gezichten der
kinderen, die op banken aan de lange, houten tafels gezeten waren. Het
waren kleine en grootere meisjes van allerlei leeftijd, maar de
gezichten hadden door de sporen van lijden en ontbering, die erop waren
afgedrukt, iets treurig ouwelijks gekregen, dat zeer pijnlijk trof. Een
zonderling kontrast met de tengere kindergestalten vormde bij velen de
kleeding, blijkbaar afval van vroegere draagsters. Want de leerlingen
van Hill House gingen bijna allen gekleed in wat haar door gulle
bloedverwanten of vrienden was afgestaan en de arme weezen en
half-weezen, die alle moederlijke zorg misten, droegen veel te groote
schoenen, te wijde jurken, te korte of te lange rokken en ach, ook maar
al te vaak, veel te dunne stof voor den kouden winterdag.
Het treurige schouwspel, zoo geheel iets anders dan zij nog aan den
ochtend van dien dag, toen zij zoo moedig op reis ging, zich voorgesteld
had te zullen zien, ontroerde Hedwig tot in de ziel. Het was alsof haar
het hart werd toegeknepen en zij kon zich nauwelijks meer inhouden en
legde de hand voor de oogen, terwijl een korte snik haar ontsnapte.
Toen Miss Ellis haar arm aanraakte, vermande zij zich echter terstond.
En in haar hart vormde zich het besluit om zich goed te houden, flink te
zijn en te trachten iets te wezen, zooveel als zij maar kon te wezen
voor die arme, arme kinderen.... God zou haar helpen ook _hier_; dat
_wist_ zij immers!
De huishoudster stelde haar aan de onderwijzeressen voor, maar de
meesten toonden zich vrij onverschillig omtrent haar komst; zij schenen
met een zekere dofheid geslagen te zijn en zagen er vermoeid en slecht
uit. Er waren er ook met een haast terugstootend uiterlijk en Hedwig
hoorde later dat dezen, evenals verscheidene der arme weezen, eenvoudig
naar Hill House waren gezonden om een onderkomen te hebbe
|