je. Hij staat u goed, hij maakt u mooi, hoewel gij dat
zonder zijne hulp ook zijt.
Tevreden gesteld deed zij den ring weder in haar oor. Op hetzelfde
oogenblik trad Amrah binnen en bracht op een blad een waschkom, water en
handdoeken. Daar Juda niet tot de Pharizeen behoorde was de reiniging
spoedig afgeloopen. Amrah verwijderde zich weder en Tirza zette zich aan
het werk, om Juda's haar in orde te brengen. Telkenmale als zij een lok
naar genoegen geschikt had, liet zij hem in den kleinen metalen spiegel
zien, dien zij volgens het gebruik aan haren gordel had hangen. De
arbeid stoorde hun gesprek echter niet.
--Hebt gij het al gehoord, Tirza? Ik ga weg.
Verschrikt liet zij de handen in den schoot vallen.
--Weg! Wanneer? Waarheen? Waarom?
Hij lachte. Drie vragen te gelijk! Wat zijt ge toch nieuwsgierig. Ja, ik
ga weg. Gij weet, de wet eischt, dat ik mij een beroep kies. Onze vader
gaf mij het voorbeeld. Zelfs gij zoudt mij verachten, als ik de vruchten
van zijn vlijt en kennis in luiheid verteerde. Ik ga naar Rome.
--O, dan ga ik mee.
--Gij moet bij moeder blijven. Als we allebei weggingen zou zij van
verdriet sterven.
Alle vroolijkheid week van haar gelaat.--Ja, natuurlijk. Maar moet gij
daarvoor weggaan? Hier in Jeruzalem kunt gij alles leeren wat een
koopman weten moet.
--Maar ik denk er niet aan koopman te worden. De wet eischt niet, dat de
zoon wordt wat de vader was.
--Wat wilt gij dan worden?
--Soldaat.
--De tranen sprongen Tirza in de oogen.--Dan wordt gij doodgeslagen!
--Toch alleen als het Gods wil is. En, Tirza, niet alle soldaten
sneuvelen.
Zij sloeg hare armen om zijn hals, alsof zij hem terug wilde houden.
--Wij waren zoo gelukkig, Juda; blijf bij ons.
--Dat kan immers niet. Gijzelf gaat mettertijd ook heen.
--Nooit.
Hij glimlachte om den ernst, waarmede zij dat verzekerde.--Wie weet hoe
spoedig een vorst van Juda, of van een der andere stammen, mijne Tirza
komt weghalen, en wat zal dan van mij worden?
Een droevig gesnik was haar eenig antwoord.
--Het oorlogvoeren moet geleerd worden, vervolgde hij, en daarvoor moet
men ter schole gaan. De beste school is echter een Romeinsch kamp.
--Gij zult toch niet voor Rome vechten?
--Gij dus ook, gij zelfs haat Rome? Daarin schijnt de geheele wereld het
eens te zijn. Ja, Tirza, ik zal voor Rome strijden, maar om te leeren
hoe ik eenmaal Rome bestrijden moet.
--Wanneer gaat gij?
Maar Juda, die Amrah hoorde terugko
|