en deden dienst als vensters. In de
voegen en spleten woekerde allerlei soort van onkruid en op sommige
plaatsen waren de overigens kale steenen met mos bewassen.
De deuren stonden open. Door de eene ging men in, door de andere uit.
Drukte en haast spraken uit ieders bewegingen. Op de werf lagen allerlei
soorten van goederen opgestapeld, en tal van halfnaakte slaven liepen af
en aan. Onder de brug lag een gansche vloot van galeien ten anker,
sommige bezig met laden, andere met lossen. Van elken mast woei een gele
vlag.
Niet lang bleef Ben-Hur daar staan. Zijn verlangen dreef hem verder.
Eindelijk zou hij bericht van de zijnen kunnen krijgen, indien namelijk
Simonides werkelijk in zijn vaders dienst geweest was. Maar zou de man
hem als den zoon van zijnen heer willen erkennen? Wat toch sloot dat in?
Afstand doen van zijne rijkdommen en van zijn stand, en weder tot den
staat van dienstbaarheid terugkeeren. Was het niet een dwaasheid tot
zulk een man te gaan met de eisch: Gij zijt mijn slaaf, geef mij al wat
gij hebt en--uzelf?
Het bewustzijn van zijn goed recht en de hoop op tijding van huis gaven
Ben-Hur de kracht om zijn plan te volvoeren. Als het verhaal waar was,
behoorde Simonides met al wat hij had hem toe. Om het geld gaf hij, dat
moet gezegd worden, niets. Toen hij vastbesloten op de deur toetrad,
legde hij bij zichzelven de gelofte af: Laat hij mij zeggen waar moeder
en Tirza zijn, en ik geef hem onvoorwaardelijk zijne vrijheid terug.
Met opgeheven hoofd trad hij binnen. Allereerst kwam hij in een ruim
pakhuis, waar in volmaakte orde allerlei soorten van goederen
opgestapeld lagen. Hoewel het er vrij duister en bedompt was, gingen
sjouwers onophoudelijk af en aan, terwijl andere werklieden, van zaag en
hamer voorzien, pakkisten ter verzending gereedmaakten. Langzaam liep
hij tusschen de pakken door en vraagde zichzelven af, of de man, van
wiens genie hier de overtuigende bewijzen waren, zijn vaders slaaf kon
geweest zijn. Indien het antwoord toestemmend was, tot welke klasse had
hij dan behoord? Zou hij, aangenomen dat hij een Jood was, de zoon van
een lijfeigene geweest zijn? Of was hij een schuldenaar, of de zoon van
een schuldenaar? Of was hij een dief en voor diefstal verkocht geworden?
Deze overleggingen deden in het minst geen afbreuk aan de achting en
bewondering, die hij bij al wat hij aanschouwde voor den handelaar ging
gevoelen.
Eindelijk hield een man hem staande en sprak hem aan.
--Wat is
|