naar het schip. Zoodra hij de plank
betreden had werden de trompetten geblazen, en boven het windhuisje
ontplooide zich de purperen vlag ten teeken dat de vlootvoogd aan boord
was.
* * * * *
TWEEDE HOOFDSTUK.
DE ROMEINSCHE GALEI.
De tribuun stond op het verdek, met de order den duumvir in de hand en
sprak tot den overste der roeiers: Hoeveel mannen hebt gij?
--Tweehonderd tweeenvijftig roeiers en tien om in te vallen.
--Dat geeft een aflossing van....
--Vierentachtig.
--Hoe dikwijls?
--Om de twee uur.
De tribuun dacht een oogenblik na, en zeide: Een zware dienst. Dat moet
veranderd worden, maar niet dadelijk, want wij moeten dag en nacht door.
Toen wendde hij zich tot den loods: Hoeveel jaren dienst hebt gij?
--Tweeendertig.
--Welke zeeen hebt gij voornamelijk bevaren?
--Tusschen Rome en het oosten.
--Uitnemend.
De tribuun zag zijn order nogmaals in.
--Onze weg gaat langs kaap Camponella, naar Messina. Dan langs de kust
van Calabrie, totdat gij Melite links hebt, dan--kent gij de sterren,
die in de Jonische zee den boventoon hebben?
--Ja zeker.
--Goed. Dan van Melito oostwaarts naar Cythera. Als de goden ons gunstig
zijn zullen wij het anker niet uitwerpen, voordat wij de baai van
Antemona binnen loopen. De tijd dringt: ik verlaat mij op u.
Arrius was een voorzichtig man. Hij behoorde tot de soort van menschen,
die, terwijl zij den goden rijke offers brachten, niettemin van meening
waren, dat het welslagen eener onderneming meer afhing van eigen wijs
beleid, dan van gaven en beloften. Als held van het feest had hij den
ganschen nacht met drinken en spelen doorgebracht; maar de frissche
zeelucht riep den zeeman in hem wakker en hij dacht niet aan rust,
voordat hij zijn schip kende. Na met de officieren en de verschillende
opzichters gesproken te hebben, doorliep hij de galei van onder tot
boven en liet zich van alles volkomen op de hoogte brengen. Dat afgedaan
zijnde bleef hem alleen nog over zijn personeel te leeren kennen, en
daar dit het moeilijkste deel van zijn taak was en nogal tijd vereischte,
zette hij zich dadelijk aan den arbeid.
Tegen den middag naderde de galei Paestum. De wind woei nog steeds uit
het westen en deed het zeil zwellen. De wachten waren verdeeld. Op het
voordek was een altaar opgericht en met zout en gerst bestrooid. De
tribuun had plechtige gebeden opgezonden tot Jupiter en Neptunus en de
Oceaniden, en onder
|