ere wang vlak voor het oor een gekrulde
lok rustte. Een liefelijke, bevallige verschijning was de jeugdige Tirza
ongetwijfeld.
--Heel mooi, Tirza, heel mooi! zeide Juda levendig.
--Het lied? vraagde zij.
--Ja, en de zangster ook. Waar hebt gij het opgedaan?
--Herinnert gij u den Griek nog, die een paar weken geleden in het
theater zong? Men zei, dat hij lofzanger geweest was van Herodes en
zijne zuster Salome. Hij trad op na een paar kampvechters, terwijl er
heel wat leven en beweging was; maar zoodra hij begon te zingen werd het
zoo stil, dat ik woord voor woord kon verstaan. Hij heeft mij het lied
gegeven.
--Maar hij zong in het Grieksch.
--En ik in 't Hebreeuwsch.
--Ja, ja, en daarom ben ik trotsch op mijn zusje. Hebt gij nog meer van
die liedjes?
--Meer dan een zelfs; maar nu niet. Amrah zond mij om u te zeggen, dat
zij u hier uw ontbijt zal brengen en dat gij niet beneden hoeft te
komen. Zij had al hier moeten zijn. Zij denkt dat gij ziek zijt, dat u
gisteren iets verschrikkelijks is overkomen. Wat was het? Vertel het
mij, dan zal ik Amrah helpen om u beter te maken. Zij kent de
geneesmiddelen van de Egyptenaars; maar die geven niets. Ik heb echter
verscheidene Arabische recepten, die--
--Nog minder helpen, dan de Egyptische, zeide hij hoofdschuddend.
--Meent ge dat waarlijk? Heel goed, dan zullen wij ze laten waar zij
zijn. Ik heb iets dat veel beter en zekerder helpt, een amulet, die,
ik weet niet hoe lang geleden, aan iemand van onze familie gegeven werd
door een Perzisch toovenaar. Kijk, en zij nam den ring uit haar
linkeroor--het inschrift is bijna uitgesleten.
Hij nam den ring in de hand, bekeek hem, en gaf hem toen lachend
terug.--Al lag ik op sterven, Tirza, dan zou ik den amulet nog niet
willen gebruiken. Zulke dingen zijn afgoderij, en verboden waar voor
geloovige Israelieten. Bewaar hem, maar draag hem niet meer.
--Verboden! Volstrekt niet. Vaders moeder droeg hem altijd op Sabbat.
Ik weet niet hoevele zieken er wel door genezen zijn, stellig meer dan
drie. Hij is ook goedgekeurd; zie maar, hier is het merk van den Rabbi.
--Ik hecht geen geloof aan amuletten.
Zij zag hem verbaasd aan en vraagde: Wat zou Amrah daarvan zeggen?
--Amrahs vader en moeder waren Egyptenaren.
--Maar Gamaliel?
--Die zegt dat het goddelooze, heidensche gebruiken zijn.
Tirza bezag haren oorring en draaide hem besluiteloos rond.
--Wat zal ik er dan mee doen? vraagde zij.
--Draag hem, zus
|