geleerde willen maken. In kunst, philosofie, rhetorica, oratorie, zou
hij mij de beroemste meesters gegeven hebben. Die aanbiedingen sloeg ik
af, omdat ik een Jood was, en zoomin den Heere God kon vergeten, als
onze groote profeten of de stad door David en Salomo gebouwd. Vraagt gij
soms waarom ik zijne andere gaven wel aannam? Dan antwoord ik: Ik had
hem lief, en ik hoopte eenmaal met zijne hulp den sluier op te lichten,
die het lot van mijne moeder en zuster bedekte. Daarnevens had ik nog
een ander doel voor oogen, waarover ik niets wil zeggen, dan dit, dat
het mij een prikkel was om het krijgswezen grondig te bestudeeren, en
mij in het hanteeren der wapenen te bekwamen. In worstelperk en circus
heb ik mij dag aan dag geoefend, in het kamp niet minder, en overal heb
ik naam gemaakt. De lauweren, die ik won--en aan de muren der villa te
Misenum hangen er verscheidene--kwamen tot mij, als zoon van Arrius den
duumvir, niet als den zoon mijns vaders. Alleen in mijne betrekking tot
den Romein ben ik bij de Romeinen bekend. Tot bevordering van mijne
plannen verliet ik Rome voor Antiochie, vast besloten om den Consul
Maxentius in den oorlog tegen de Parthen te volgen, ten einde op het
slagveld de hoogere kunst te leeren van de troepen ten strijde te
voeren. De consul heeft mij toegelaten tot den kring zijner naaste
omgeving. Maar gisteren, toen ons schip den Orontes opvoer, ontmoetten
wij twee andere schepen, met gele vlaggen in top. Een medereiziger en
landgenoot van Cyprus deelde ons mee, dat die schepen het eigendom waren
van Simonides, den grootsten koopman van Antiochie. Hij vertelde ons van
zijn wonderbaren voorspoed in den handel, van zijne vloot en karavanen,
weinig vermoedende, dat een zijner hoorders persoonlijk het grootste
belang stelde in hetgeen hij mededeelde. Hij zeide ook dat Simonides een
Jood was, in vroeger jaren lijfeigene van vorst Hur. Tot besluit sprak
hij van de wreedheden door Gratus gepleegd en het doel dier vervolging.
Bij deze woorden boog Simonides het hoofd, terwijl Esther zich tegen hem
aanvlijde, als wilde zij hem haar innig medelijden toonen. Slechts even;
toen richtte Simonides zich weer op en zeide met heldere stem: Ik luister.
--Ach, goede Simonides, antwoordde Ben-Hur, terwijl zijn geheele ziel
uit zijne oogen sprak, ik zie dat gij nog niet overtuigd zijt, en dat de
schaduw van verdenking nog op mij rust.
Het gelaat van den koopman bleef koud en strak als marmer. Hij bewaarde
het s
|