tilzwijgen.
--Niet minder duidelijk zie ik de moeilijkheden van mijn toestand,
vervolgde Ben-Hur. Mijne Romeinsche betrekking kan ik bewijzen, ik
behoef mij slechts op den consul te beroepen, die als gast van den
gouverneur dezer stad in Antiochie vertoeft; maar ik kan niet bewijzen
dat ik de zoon mijns vaders ben. Die dat konden zijn dood, of verdwenen.
Hij bedekte zijn gelaat met beide handen, waarop Esther naar hem toe
ging, en hem den versmaden beker wijn nogmaals aanbood, met de woorden:
De wijn komt uit het land, dat wij allen zoozeer liefhebben. Drink, bid
ik u.
Hare stem klonk zacht en liefelijk. Ben-Hur zag dat hare oogen vol
tranen stonden. Hij nam de beker aan, zeggende: Dochter van Simonides,
uw hart is vol goedheid. Dat onze God u zegene! Ik dank u.
Toen wendde hij zich opnieuw tot den koopman.
--Daar ik u niet bewijzen kan, dat ik mijn vaders zoon ben, trek ik
mijne vraag terug. Gij zult mij niet wederzien. Alleen dit nog: Mijn
bedoeling was niet u te doen terugkeeren tot dienstbaarheid, of
rekenschap te eischen van uw vermogen. Welke ook de uitkomst mocht
geweest zijn, ik zou gezegd hebben wat ik nu ook zeg: Alles wat gij door
uw vlijt en talenten gewonnen hebt is het uwe. Behoud het in vrede. Ik
heb het niet noodig. Toen de goede Quintus, mijn tweede vader, de reis
aanvaardde, waarvan hij niet zou terugkeeren, maakte hij mij tot eenige
erfgenaam van zijn vorstelijk vermogen. Mocht gij dus bijgeval later nog
eens aan mij denken, laat het dan alleen zijn in verband met de vraag,
die het voornaamste doel mijner komst was. Wat weet gij, wat kunt gij
mij vertellen van mijne moeder en van Tirza, mijne zuster; zij, die in
schoonheid en bevalligheid aan uwe beminnelijke dochter gelijk zou zijn?
O zeg, wat kunt gij mij van haar vertellen?
De tranen stroomden langs Esthers wangen, maar haar vader bleef
onbewogen. Met vaste stem antwoordde hij: Ik heb gezegd dat ik vorst Hur
gekend heb. Ik herinner mij vernomen te hebben, dat zijn gezin door vele
rampen getroffen werd. Hij, die de weduwe van mijn vriend in het verderf
stortte, is dezelfde, die ook mij vervolgd heeft. Ik wil nog verder
gaan, en u zeggen dat ik naarstig onderzocht heb wat van de familie
geworden is; maar--ik kan u niets van haar vertellen. Zij zijn als van
den aardbodem verdwenen.
Ben-Hur slaakte een diepen zucht. Dan--dan is weder een hoop vervlogen,
zeide hij. Ik ben gewoon aan teleurstellingen. Ik bid u vergeef mij, zoo
ik u moeite
|