trof hem uit haar donkere, zachte oogen. Zij is lief en mooi, dacht hij,
zoo lief en mooi zou Tirza ook zijn, als zij nog leefde. Arme Tirza!
Toen zeide hij overluid: Neen, uw vader,--hij is immers uw vader ...?
--Ik ben Esther, de dochter van Simonides, antwoordde zij fier.
--Uw vader, schoone Esther, zal wanneer hij mij ten einde toe gehoord
heeft kunnen begrijpen, dat ik vooralsnog niet van zijnen wijn drink. En
gij zult er mij, hoop ik, niet minder goedgunstig om aanzien. Blijf, bid
ik u, een oogenblik naast mij staan.
Het meisje deed wat haar verzocht werd.
--Simonides, zeide Ben-Hur op vasten toon, toen mijn vader stierf, had
hij een vertrouwd bediende van uw naam, en mij is gezegd, dat gij die
man zijt.
Het gansche lichaam van den grijsaard trilde, krampachtig balde hij de
vuist.
--Esther, riep hij op strengen toon, kom hier! Als het kind uwer ouders
is uwe plaats hier, niet daar, hoort gij?
Het meisje zag verschrikt en verbaasd eerst haar vader, toen den
bezoeker aan. Daarop zette zij den beker op tafel en ging gehoorzaam
naar den ziekenstoel. Simonides greep hare hand en zeide op kalme toon:
Ik ben oud geworden voor mijn tijd door toedoen van menschen. Als hij,
die u wat gij daar zeidet, verteld heeft, een met mijne geschiedenis
bekend vriend is, dan moet hij u overtuigd hebben, dat ik niet anders
dan achterdochtig kan zijn met betrekking tot mijne medemenschen. De God
van Israel sta hem bij, die aan het einde zijns levens genoodzaakt is
zoo te spreken. Ik heb slechts weinigen lief, maar die dan ook met mijn
ganschen hart. Een van die--hij bracht op een onbeschrijfelijk teedere
wijze Esthers hand aan zijne lippen--tot heden onverdeeld de mijne, was
mij tot zulk een zoeten troost, dat ik zou sterven als zij van mij
genomen werd.
Esther boog zich over haren vader en kuste hem op het voorhoofd.
--De andere liefde is slechts een herinnering, waarvan ik niets anders
zeggen zal, dan dat zij als een zegen des Heeren een geheele familie
omvat. Wist ik, ach wist ik maar waar zij zich ophouden!
Ben-Hurs gelaat werd met een donkeren blos overtogen, en een stap nader
tredend riep hij hartstochtelijk: Mijne moeder en zuster! Die bedoelt
gij, niet waar?
Esther zag verwonderd op; maar Simonides, zichzelf meester, zeide koel:
Hoor mij ten einde. Omdat ik ben wat ik ben, en om de liefde waarvan ik
sprak, eisch ik van u naar recht en billijkheid de bewijzen, dat gij
zijt voor wien gij u uitgeeft. Daarna
|