er van uw verlangen?
--Ik wenschte den handelaar Simonides te spreken.
--Wil mij dan volgen.
De man voerde hem het geheele pakhuis door tot aan een smalle trap.
Boven gekomen bemerkte Ben-Hur, dat hij op het dak van het pakhuis
stond. Voor hem verrees een gebouwtje, van de kade onzichtbaar, een huis
dus boven op een huis, en dat naast de brug onder den vrijen hemel
verhief. Het dak, waarop hij stond, was door een lagen muur omgeven, en
geleek wel een tuin door de keur van bloemen en gewassen, die er welig
tierden. In die liefelijken omgeving maakte het vierkant steenen gebouw,
welks muren, behalve door de voordeur, door geen enkelen opening
onderbroken werden, een zonderlingen indruk. Een net onderhouden pad
leidde tusschen bloeiende rozestruiken naar de deur. Den zoeten geur
opsnuivend volgde Ben-Hur zijn leidsman naar binnen. Aan het einde van
een donkere gang gekomen, hield deze stil voor een half opengeschoven
gordijn.
--Een vreemdeling, die den patroon wenscht ter spreken, riep de man, om
onzen reiziger aan te dienen.
Een heldere stem antwoordde: Laat hem binnenkomen.
Een Romein zou het vertrek, waarin Ben-Hur thans kwam, zijn atrium
genoemd hebben. De wanden waren in paneelen verdeeld, die op hunne beurt
tot een soort van kantoorlessenaars waren ingericht en vol lagen met
dikke rollen: de kasboeken van den koopman. Tusschen en rondom de
paneelen waren prachtig gebeeldhouwde, roomkleurige plinten aangebracht.
Boven een rand van vergulde ballen rees de zoldering koepelvormig
omhoog. Het bovengedeelte van den koepel was met honderde pannen van
violetkleurig mica belegd, waardoor het licht liefelijk getemperd naar
binnen viel. Op den vloer lag een zoo dik tapijt, dat het geluid van
voetstappen er zich geheel in verloor.
In het midden der kamer bevonden zich twee personen, een man, half
weggedoken in de kussens van een gemakkelijken leunstoel, en een
bevallig jong meisje. Toen hij hen zag vloog Ben-Hur het bloed naar 't
hoofd. Hij groette hen met een beleefde buiging, maar daardoor ontging
hem, dat de grijsaard, toen hij hem aankeek, zichtbaar ontsteld zijne
handen omhooghief.
Toen Ben-Hur de oogen weer opsloeg vond hij vader en dochter in dezelfde
houding, behalve dat de hand van het meisje thans op den schouder van
den ouden man rustte. Beiden zagen hem onderzoekend aan.
--Indien ik in u Simonides den koopman, den Jood, mag begroeten, dan zij
de vrede van den God onzes vaders Abraham met u en de
|