et wat hemelsche
versiering verheerlijken wil, vooraan. De _Donatus moralisatus seu per
allegoriam traductus_, die wel eens aan Gerson is toegeschreven, bracht
de latijnsche grammatica bij, met theologische symboliek gemengd: het
nomen is de mensch, het pronomen beduidt, dat hij een zondaar is. Op den
laagsten trap van de symboliseering staat een gedicht als _Le parement
et triumphe des dames_ van Olivier de la Marche, waarin het gansche
vrouwelijk toilet wordt vergeleken met deugden en voortreffelijkheden,
een brave zedepreek van den ouden hoveling, met een enkel schuin
knipoogje. De pantoffel beduidt de nederigheid:
"De la pantouffle ne nous vient que sante
Et tout prouffit sans griefve maladie,
Pour luy donner tiltre d'auctorite
Je luy donne le nom d'humilite."
Zoo worden de schoenen zorg en vlijt, de kousen volharding, de kouseband
vastberadenheid, het hemd eerbaarheid en het keurs kuischheid. [708]
Toch is natuurlijk, zelfs in haar meest zoutelooze uitingen, de
symboliek en allegorie voor den middeleeuwschen geest van een veel
levender gevoelswaarde geweest, dan wij ons voorstellen. De functie van
het symbolisch gelijkstellen en het persoonlijk verbeelden was zoo
ontwikkeld, dat haast vanzelve elke gedachte zich kon omzetten in een
personnage, een vertooning. Elke idee werd immers als wezen gezien, elke
hoedanigheid als zelfstandigheid, en als wezen kregen zij voor het
beeldende gezicht terstond persoonlijken vorm. Dionysius de Kartuizer
ziet in zijn revelaties de Kerk juist even persoonlijk en tooneelmatig,
als zij vertoond werd op het hoffeest van Rijsel. In een zijner
openbaringen ziet hij de toekomstige reformatio, die naar welke de
vaderen van het concilie en Dionysius' geestverwant Nicolaas van Cusa
streefden: de Kerk derhalve in haar toekomstige zuiverheid. De
geestelijke schoonheid dier gezuiverde Kerk ziet hij als een overschoon
en allerkostbaarst kleed van onbeschrijfelijke fraaiheid in
allerkunstigste mengeling van kleuren en figuren. Een andermaal ziet hij
de Kerk in haar verdrukking: leelijk, ruig en bloedeloos, arm, zwak en
verschopt. De Heer zegt: hoor uwe Moeder, mijne bruid, de heilige Kerk,
en daarop hoort Dionysius de innerlijke stem als uit de figuur der Kerk
komende: "quasi ex persona Ecclesiae". [709] Zoo onmiddellijk komt hier
de gedachte in beeldvorm, dat de herleiding van het beeld tot gedachte,
de verklaring der allegorie in bijzonderheden, nauwelijks als noodig
word
|