e straat links voert naar den berg
Sulpius, op wiens top een altaar van Jupiter staat en het Amphitheater.
Volg die tot de derde kruisstraat, de Kolonnade van Herodes geheeten,
sla daar rechts om en ga dwars door de oude stad naar de bronzen poort
van Epiphanes. Daar begint de weg naar Daphne. Mogen de goden u
beschermen!
Ben-Hur begaf zich dadelijk op weg. De Kolonnade van Herodes was
gemakkelijk te vinden, evenzoo de bronzen poort.
Het was omstreeks de vierde ure van den dag, toen hij de stad achter
zich liet, om in gezelschap van honderde andere wandelaars naar de
beroemde tuinen te gaan. De weg was verdeeld in verschillende paden voor
voetgangers, ruiters en wagens; deze laatste weder voor gaande en
komende. Lage balustraden, op geregelde afstanden met fraaie standbeelden
versierd, dienden tot scheidsmuur tusschen de verschillende paden.
Rechts en links van den weg strekten zich goed onderhouden grasvelden
uit, hier en daar met eiken en vijgen beplant, en van schaduwrijke
prieelen voorzien, een heerlijke rustplaats voor de vermoeiden onder de
wandelaars. De paden voor de voetgangers waren met roode steentjes
geplaveid, die voor de ruiters en wagens met wit zand bestrooid, zoo
dik, dat het geen echo's van hoeven of wielen teruggaf. Het aantal
springende fonteinen was verbazend groot, alle geschenken van koningen,
die de stad bezocht hadden, en naar hunnen namen genoemd. Deze
straatweg, onovertroffen in aanleg en schoonheid, liep van de stad tot
aan den ingang van het Park over eene lengte van ruim vier mijlen.
In zijn diepe neerslachtigheid lette Ben-Hur ternauwernood op al die
pracht, noch op de hem omringende menigte. Daar kwam bij dat een
provinciestad hem, den inwoner van Rome, weinig belang inboezemde. Het
was immers onmogelijk, dat de provincies iets konden opleveren, wat men
in Rome niet veel beter en mooier kon zien. Daarom stapte hij wat aan en
drong door de groepjes heen, die hem den weg versperden, en veel te
langzaam gingen naar zijn smaak. Toen hij Heracleia bereikt had, een
klein dorp halverwege de stad en het Park, voelde hij zich een weinig
vermoeid, maar tevens toegankelijker voor afleiding. Een paar geiten
voortgeleid door een schoone vrouw, alle drie rijk versierd met bloemen
en linten, trokken allereerst zijne aandacht. Toen bleef hij staan om
naar een fraaien, sneeuwwitten, met frissche wingerdranken omhangen
stier te zien, die op zijn breeden rug een mandje droeg, waarin een
beeldschoon dr
|