iejarig knaapje zat, den jongen Bacchus voorstellende, die
het sap van rijpe druiven uitdrukt in een beker. Daar ging hem een paard
voorbij, rijk opgetuigd, evenals zijn berijder. Hij glimlachte over de
zelfbewuste fierheid van ruiter en ros beiden. Weldra hadden de hem
voorbijsnellende wagens en paarden, zonder dat hij het zelf wist, zijn
belangstelling ten volle gewekt. Na een poosje begon hij ook te letten
op de menschen rondom hem. Hij zag dat zij van allerlei leeftijd en
stand waren, en allen in feestgewaad. Hier was het gezelschap in 't wit,
daar een in 't zwart; sommige hielden vlaggen in de hand, andere
zwaaiden wierookvaten, sommige gingen langzaam voort onder het zingen
van hymnen, andere liepen op de maat van fluiten en kleine trommen.
Als dat iederen dag zoo naar Daphne stroomde, moest er toch iets
buitengewoons te zien zijn! Eindelijk ging een luid gejubel op, men
klapte in de handen ... de wandelaars hadden het doel van hunnen tocht
bereikt. De sierlijken poort, die toegang verleende tot het gewijde
Park, verrees voor zijn oog.
Het gezang werd sterker, de muziek speelde lustiger. Gedragen door den
stroom, en deelende in de algemeene geestdrift, trad hij naar binnen.
Een blik, en, in weerwil van zijn verfijnden Romeinsche smaak, was
Ben-Hur opgetogen over hetgeen hij zag.
Toen hij de poort, die een Griekschen tempel moest voorstellen,
doorgegaan was, stond hij op een breede marmeren esplanade. Het wemelde
er van menschen in feestklederen, waarvan de bonte kleuren aardig
afstaken tegen de zilveren stralen der springfonteinen. Voor hem, links,
voerden net onderhouden wandelpaden naar een tuin, die ongemerkt
overging in een bosch, waarboven een doorzichtige blauwe nevel hing.
Ben-Hur staarde droomerig voor zich uit, onzeker waarheen te gaan. Op
dat oogenblik riep een vrouw in zijn nabijheid: Mooi! Maar waar nu naar
toe?
Haar metgezel, getooid met een lauwerkrans, lachte en antwoordde:
Waarheen, lieve domoor? Die vraag komt voort uit aardsche vrees, en
waren wij niet overeengekomen om al die dingen in de stad achter te
laten? De winden, die hier waaien, zijn de ademhalingen der goden.
Wij willen ons door hen laten leiden.
--Maar als wij eens verdwaalden?
--Bang zieltje! Niemand is ooit in Daphne van den rechten weg
afgedwaald, behalve zij, achter wie de poorten voorgoed gesloten werden.
--Wie bedoelt gij? vraagde zij, nog niet geheel gerustgesteld.
--Hen, die bezweken zijn voor de bekoringen de
|