rij.
Ik heb mijne honigraten met mijnen honig gegeten. Wij begroeven haar op
een eenzame plek, een graf uitgehouwen in den berg, niemand ligt bij
haar. Maar zij liet mij in mijne duisternis een klein lichtje na, dat
met de jaren toenam in glans. (Hij legde zijne hand op Esthers hoofd.)
Lieve God, ik dank u, dat ik in mijne Esther mijne verlorene Rachel mag
zien herleven!
Toen lichtte hij het hoofd weder op en zeide, alsof een invallende
gedachte hem trof: Is het niet klaarlichte dag daarbuiten?
--Zoo was het toen de jonkman binnenkwam.
--Laat Abimelech dan komen en mij naar den tuin brengen, waar ik de
rivier en de schepen kan zien. Daar zal ik u zeggen waarom zooeven mijn
mond lachte en mijne tong zong, en mijn hart opsprong binnen in mij, als
een ree of jonge gazelle op de welriekende bergen.
Op haar schellen kwam een tweede knecht en duwde op haar bevel den
stoel, tot dat doel op wieltjes staande, de kamer uit, naar het dak van
het lager gelegen huis, den tuin, zooals Simonides het noemde. Tusschen
de schoonste, met de meeste zorg gekweekte bloemen door, werd hij naar
een punt gerold, vanwaar hij de brug, de fonkelende rivier en de
talrijke schepen overzien kon. Daar liet de knecht hem met Esther
alleen.
Het geraas, dat de arbeiders maakten, hinderde hem niet, evenmin als de
drukte op de brug schuin boven zijn hoofd. Hij was daaraan gewoon en
merkte het ternauwernood op.
Esther zette zich op de armleuning van zijn stoel en streelde zijne
hand, in afwachting dat hij spreken zou. Eindelijk begon hij op zijn
gewonen kalmen toon. Zijn machtige wil had hem de zelfbeheersching
teruggegeven.
--Toen die jonkman sprak, Esther, heb ik u gadegeslagen, en meende te
zien dat gij voor hem gewonnen waart.
Het meisje sloeg de oogen neer en antwoordde: Als u bedoelt, vader, dat
ik zijne woorden geloofde, ja, dan hebt u gelijk.
--In uwe oogen is hij dus de zoon van vorst Hur?
--Als hij het niet is....
--Nu, wat dan, kind?
--Ik ben uwe dienstmaagd, vader, sinds moeder Gods roepstem volgde. Aan
uwe zijde staande heb ik gehoord en gezien hoe u op verstandige wijze
handeldet met allerlei soort van mannen, die langs rechte of kromme
paden winst zochten te behalen. Daarom zeg ik, als deze jonkman niet de
vorst is, waarvoor hij zich uitgeeft, dan zag ik de leugen nog nimmer
zoo goed de rol van waarheid en recht spelen.
--Bij de wijsheid van Salomo, dochter, dat is een veelbeteekend woord.
Gelooft gij dat uw vad
|