waar die geuren kwamen.
--Daar is zeker een tuin, zeide hij tot een man, die naast hem stond.
--Of een offerplaats voor Diana, of Pan, of een der boschgoden, luidde
het antwoord in de Hebreeuwsche taal.
Ben-Hur zag den spreker verbaasd aan. Een Hebreer? vraagde hij.
De man antwoordde met een glimlach: Ik werd binnen Jeruzalems muren
geboren.
Ben-Hur was van plan het gesprek voort te zetten; maar de menigte drong
vooruit, zoodat hij van den vreemdeling gescheiden raakte. Hij had
slechts den tijd gehad om 's mans kleeding en gelaat op te nemen, een
echt Joodsch type. Hij zou hem wel kunnen herkennen, dacht hij.
Thans waren zij gekomen aan een punt, waar een zijpad een gunstige
gelegenheid aanbood om zich van de luidruchtige processie af te
scheiden. Ben-Hur maakte er gauw gebruik van.
Eerst kwam hij aan een kreupelboschje, dat van den grooten weg gezien
nog in den natuurstaat scheen te verkeeren. Een paar stappen waren
echter voldoende, om hem ook hier de meesterhand te doen herkennen. De
struiken stonden in bloei, of droegen reeds vrucht; de grond was bedekt
met de heerlijkste bloemen: seringen en rozen, lelies en myrrhe,
oleanders en aloe's, alle oude bekenden uit de valleien rondom Davids
stad; en opdat niets aan het geluk der naiaden en nimfen zou ontbreken,
stroomde een kabbelend beekje door deze bekoorlijke wildernis. Links en
rechts kirden de tortels, en tal van andere gevederde zangers schenen
slechts op zijne komst te wachten om een lied aan te heffen. Een
nachtegaal bleef onbevreesd op zijn tak zitten, ofschoon Ben-Hur op
armslengte voorbijging. Een patrijs liep vlak voor zijne voeten, piepend
tegen de kleintjes, die haar volgden.
Hij zette zich neder onder een citroenboom, die zijn wortels wijd
uitstrekte om zich te laven aan de beek. Het nest van een duikertje hing
vlak boven het kabbelend water en het diertje keek hem met zijn
schrandere oogjes onbevreesd aan. Het vogeltje verklaart mij het geheim,
dacht hij. Het wil zeggen: Ik ben niet bang voor u, want in dit
liefelijke oord is Liefde de Wet.
Na een korte rust stond hij op en wandelde verder, totdat hij bij een
snel vliedende stroom kwam. Zijn weg voerde over een brug, vanwaar hij
het uitzicht had op een bekoorlijk landschap. Vruchtbare valleien,
heuvelen, meertjes, rotswerk, zomerhuisjes, groene weilanden, bedekt met
kudden, ruischende watervallen, zoo kon men het niet bedenken, of deze
uitgestrekte terreinen leverenden het op.
Als om
|