n; maar zijn oog is niet verduisterd en zijn kracht niet
verzwakt. Hij zag onzen God van aangezicht tot aangezicht. Als de zon in
haren opgang staat hij daar--krijger, dichter, redenaar, wetgever,
profeet. Zijn roem verduistert den roem van alle anderen, zelfs van den
eersten en edelsten der Cesars.
Op hem volgen de richters, dan de koningen, de zoon van Isai, een held
in den krijg, een dichter van onsterfelijke gezangen; vervolgens zijn
zoon, die alle koningen overtreft in rijkdom en wijsheid. Buig u neder,
mijn zoon! Die nu komen zijn de eersten in hunne soort en tevens de
laatsten. Hun aangezicht is naar boven gericht, alsof zij naar een stem
uit den hemel luisteren. Hun leven was vol zorg, hunne kleederen rieken
naar graven en spelonken. Hoor! een vrouw onder hen spreekt: looft den
Heer, want Hij heeft heerlijk getriomfeerd! Buig u nog dieper voor hen,
mijn Juda; zij waren Gods dienaren en profeten, die in de toekomst
schouwden en opschreven wat zij zagen. Koningen verbleekten bij hunne
nadering, volken sidderden op het geluid hunner stem. De elementen
gehoorzaamden hun bevel. In hunne hand hielden zij zegen en vloek. Zie
den Thisbiet en zijnen knecht Elisa! Zie den droeven zoon van Hilkia!
Zie de drie jonge mannen, die het beeld weigerden te aanbidden; zie hem,
die op het feestmaal de sterrenwichelaars beschaamde. En daar, mijn
zoon, zie den zoon van Amos, van wien de wereld de belofte ontving van
den Messias!
Zij haalde diep adem en ging toen voort: Ik heb u onze groote mannen
getoond, Juda, laat ons nu de besten van Rome bezien. Plaats tegenover
Mozes Cesar, en Tarquinius tegenover David; Sylaa tegenover een van de
Makkabeen; de besten der consuls tegenover de richters; Augustus
tegenover Salomo,--welk een vergelijking!
Zij lachte verachtelijk.
--Vergeef mij, ik dacht aan den waarzegger, die Julius Cesar waarschuwde
tegen den 15den der maand Maart, en stelde mij voor hoe hij de
ingewanden van een kuiken onderzocht, om de kwade voortekens te vinden.
Dank dan eens aan Elia, hoe hij den zoon van Achab voor den toorn Gods
waarschuwt. En ten slotte, met allen eerbied zij het gezegd, hoe zullen
wij Jehova en Jupiter beoordeelen, tenzij dan naar wat hunne dienaren
gedaan hebben in hunnen naam? Wat nu uwe toekomst betreft, mijn zoon,
dien de Heer, den God van Israel, niet Rome. Voor een zoon van Abraham
bestaat geen andere roem, dan die welke in 's Heeren dienst te behalen
is.
--Mag ik dus soldaat worden?
-
|