er. Hij duwde haar
op zijde en liep haar voorbij, de ziekenkamer in. Tante Olympe begon
schrikkelijk te beven en ze bad:
--Aai-Heere! Aai-Heere! wat is er nu?
Goedele nam Madeleen in hare armen en Ameye bracht een glas water aan
hare lippen. Ze paaiden haar, vragend:
--Hebt ge zeer? Ge moogt u niet zoo opjagen, lieve. Kijk eens opwaarts.
Wat is er gebeurd?
Madeleen slikte moeielijk en wees naar achteren met haren vinger, dof
stamelend:
--'t Kind ... 't kind....
Ze hoorden dan Romaan, die hoog te roepen begon, met onherkennelijke
stem, en daartusschen 't kleine geween van tante Olympe. Ameye haastte
zich ook naar de kamer, en Goedele sprenkelde kille droppels op Madeleen
haar gezichte.
--Hoort ge? hakkelde Madeleen, zich opwerpend heel smertelijk in
Goedele's armen.
--Maar wat deert er toch?
--Hoort ge?... 't Sterft!
Ze viel nadien huilend naar voren op Goedele haren schoot en jammerde:
--Ho! Hooo!... mijn kindeken, mijn kindeken, mijn dutseken!...
Haar lijf snokte op en rilde, en hare vingeren waren in pijnlijke
stuipen ommegekruld. Ze hief zich dan, plots zwijgend op, en keek
verwilderd Goedele aan. Ze fluisterde, geheimzinnig:
--'t Is vreeslijk. Ik kon 't niet zien. Ik kon 't niet uithouden. Ik zal
daar iets leelijks van krijgen, in mijnen kop! 't Lag met zijne armen
zoo subiet hopeloos geweld te doen ... en te rukken aan de sargie, met
zijn nagels ... en 't heeft mij meteen bezien, met zijn oogskens wijd
open.... Wat wou 't zeggen, o God! 't En kon niet spreken, en die
oogen.... Ik dacht dat het te roepen begon. 't En zei niets. 't Waren
die oogen.
--Drink een beetje, lieve.
--Ja.
Ze grabbelde bibberend naar het glas. Tante kwam ook half zinneloos in
de keuken binnengeloopen en hief hare armen omhooge. Ze stotterde:
--'t Is zonde!
En ze deed teeken, achter Madeleen's rugge, dat Goedele zou gaan en
helpen.
Goedele ging. Ze voelde hare voeten, al gaande, niet slaan op den vloer,
en 't was alsof hare beenen automatisch voorttorten. Haar lijf hing naar
voren. Ze had schrik en dierf niet 't kindeken zien--en haastte zich om
te zien....
Voor 't beddeken, aan 't voetende, stakerechte stond Ameye. Ernevens,
op een lage stoel zat Romaan. Zij verroerden zich niet. Ze keken
halsstarrig toe. Het kind lag heel wit midden op het witte kussen en op
zijn aangezicht was geen speur van leven meer. 't En asemde niet ...
Goedele week instinktmatig. Ze was tewege het te zeggen, dat het gee
|