edigs of zonder beteekenis: "nihil vacuum neque sine signo apud
Deum". [696] Zoodra God verbeeld was, moest ook dat al, wat van hem
uitging en in hem zijn zin had, stollen of kristalliseeren tot
geformuleerde gedachten. En zoo ontstaat die grootsche en edele
verbeelding van de wereld als een groot symbolisch verband, een
kathedraal van ideeen, de allerrijkst rythmische en polyphone
uitdrukking van al het denkbare.
De symbolische denkorde staat zelfstandig en op zich zelf gelijkwaardig
naast de genetische. De laatste: het begrijpen van de wereld als
ontwikkeling, was den Middeleeuwen niet zoo vreemd, als men het wel eens
voorstelt. Doch het voortkomen van de dingen uit elkander werd nog
alleen gezien onder de naieve figuur van directe voortteling of van
vertakking, en nog alleen toegepast volgens logische deductie, op de
dingen van den geest. Die werden gaarne gezien in de geleding van
genealogieen of van boomen met vertakkingen: een "arbor de origine
juris et legum" rangschikte alles van het recht in het beeld van
een wijdgespreiden boom. Enkel deductief toegepast behield de
ontwikkelingsgedachte iets schematisch, willekeurigs en onvruchtbaars.
Het symbolisme is, van het standpunt van het causale denken beschouwd,
als een geestelijke kortsluiting. Het verband der dingen wordt niet
gezocht als een band van oorzaak en gevolg, maar als een van beteekenis
en doel. De overtuiging van zulk een verband kan ontstaan, zoodra twee
dingen een essentieele eigenschap gemeen hebben, die te betrekken is op
iets van algemeene waarde. Of met andere woorden: elke associatie op
grond van eenigerlei gelijkheid kan zich onmiddellijk omzetten in het
besef van een wezenlijk en mystisch verband. Dit kan van psychologisch
gezichtspunt een zeer povere geestesfunctie schijnen. En van
ethnologisch gezichtspunt kan men het bovendien een zeer primitieve
geestesfunctie noemen. Het primitieve denken kenmerkt zich door een
zwakheid van de waarneming der identiteitsgrenzen tusschen de dingen;
het incorporeert in de voorstelling van een bepaald ding alles wat
daarmee door gelijkenis of toebehooren in eenig verband staat. De
symboliseerende functie hangt daarmede ten nauwste samen.
Het symbolisme verliest evenwel dien schijn van willekeurigheid en
onvoldragenheid, zoodra men zich er rekenschap van geeft, dat het
onverbrekelijk verbonden is met die opvatting van het bestaande, welke
in de Middeleeuwen realisme heette, en die wij, eigenlijk minder
tre
|