n
echte vroomheid en een geoorloofden vorm van organisatie daarvan. Want
het onderscheiden van echte vroomheid van overdreven geloofsuitingen is
een der onderwerpen, die zijn geest voortdurend hebben beziggehouden.
Gerson was een voorzichtige, nauwgezette academische geest, eerlijk,
zuiver en welmeenend, met die ietwat angstvallige zorg voor den goeden
vorm, die in een fijnen geest, uit bescheiden omstandigheden tot een
werkelijk aristocratische houding gegroeid, dikwijls nog de afkomst
verraadt. Daarbij was hij een psycholoog en iemand met stijlgevoel.
Stijlgevoel en rechtzinnigheid nu zijn ten nauwste verwant. Geen wonder
dus, dat de uitingen van het geloofsleven van zijn dagen herhaaldelijk
zijn argwaan en bezorgdheid wekten. Nu is het merkwaardig, hoe de typen
van vroomheid, die hij afkeurt als overdreven en gevaarlijk, ons
levendig herinneren aan de moderne devoten, die hij verdedigd had. Toch
is dit zeer verklaarbaar. Zijn Fransche schapen misten de veilige
schaapskooi, de discipline en organisatie, die de al te vurigen van
zelve binnen de perken hield van hetgeen de Kerk dulden kon.
Gerson ziet overal de gevaren van de populaire devotie. Hij vindt het
verkeerd, dat de mystiek op straat wordt gebracht. [651] De wereld, zegt
hij, is in dit laatste tijdperk kort voor haar einde als een ijlhoofdige
grijsaard, ten prooi aan allerlei fantazieen, droomgezichten en
illusies, die menigeen van de waarheid af brengen. [652] Velen geven
zich zonder behoorlijke leiding over aan al te strenge vasten, al te
gerekte nachtwaken, te overvloedige tranen, waarmee zij hun brein
troebel maken. Zij luisteren naar geen vermaan tot matiging. Laat hen
oppassen, want zij kunnen licht vervallen in begoochelingen des duivels.
Te Atrecht had hij nog kort geleden een vrouw en moeder bezocht, die
tegen den zin van haar echtgenoot door haar volstrekt vasten, twee tot
vier dagen achtereen, veler bewondering wekte. Hij had met haar
gesproken, haar ernstig beproefd, en bevonden, dat haar onthouding
louter hoogmoedige en ijdele halsstarrigheid was. Want na zulk een
vasten at zij met onverzadelijke vraatzucht; als reden voor haar
zelfkastijding gaf zij niet anders op, dan dat zij onwaardig was om
brood te eten. Haar uiterlijk verried hem reeds den naderenden waanzin.
[653] Een ander vrouwtje, een epileptica, wier eksteroogen staken, zoo
dikwijls er een ziel ter helle voer, die de zonden aan het voorhoofd zag
en beweerde, dagelijks drie zielen te red
|