gnon naar zijn geboorteland terugging, waar hij te Saint Lie een
heilig leven begon te leiden en te preeken. "Et avoit moult grant
hantise de poeuple qui le venoient veir de tous pays pour la simple vie
tres-noble et moult honneste que il menoit." Men vond, dat hij wel paus
kon worden; men noemde hem "le saint homme de S. Lie", en raakte hem aan
om de wonderdadigheid van zijn persoon; sommigen hielden hem voor een
godsgezant of een goddelijk wezen zelf. Heel Frankrijk sprak een
tijdlang van niets anders. [665]
Maar niet iedereen geloofde aan de oprechtheid van zijn bedoelingen; er
waren er ook, die van "le fou de Saint Lie" spraken, of hem verdachten,
langs dezen opzienbarenden weg de prelatuur te willen bereiken, die hem
anders was ontgaan. Bij hem had, gelijk bij zooveel vroegeren, die als
ketters verworpen waren, de hartstocht voor geslachtelijke zuiverheid
het karakter aangenomen van een heftig revolutionaire prediking, waarin
zich al de grieven over de ontaarding der Kerk schikten onder die eene
groote verontwaardiging. "Au loup, au loup" riep hij de schare toe, en
deze riep willig terug: "Hahay, aus leus, mes bones gens, aus leus."
Maar hij zei immers niet, dat hij den aartsbisschop bedoelde, aldus zijn
verdediging uit den kerker; hij placht enkel het spreekwoord te zeggen:
"qui est tigneus, il ne doit pas oster son chaperon". [666] Hoever hij
ook gegaan moge zijn, zijn hoorders verstonden hem zoo, dat hij al het
oude verzet tegen de onkuische priesters had gepreekt: hun sacramenten
ongeldig, de hostie, die zij wijden, niet dan brood, hun doopsel en hun
absolutie waardeloos. En meer nog tegen de onkuischheid in het algemeen:
de priesters mogen zelfs niet wonen met een zuster of een oude van
dagen; aan het huwelijk zijn 22 of 23 zonden verbonden; men moest de
echtbrekers straffen naar de leer van het Oude Verbond; Christus zelf
zou, indien hij zekerheid had gehad omtrent haar schuld, bevolen hebben,
de overspelige te steenigen; er was geen goede vrouw in Frankrijk, er
kon geen bastaard iets goeds doen of zalig worden. [667]
Tegen dien ingrijpenden vorm van afkeer der onkuischheid heeft de Kerk
zich steeds uit zelfbehoud moeten verzetten: werd eenmaal de twijfel
gewekt aan de geldigheid der sacramenten van onwaardige priesters, dan
was het geheele kerkelijk leven ontwricht. Gerson stelt Jean de Varennes
naast Johannes Hus als een, die met oorspronkelijk goede bedoelingen
door zijn ijver op het dwaalspoor is geleid
|