hem
integendeel ontvlamde om de goddelijke zoetheid nog inniger te prijzen
en te begeeren. [681]
De Kerk waakte, zoodra de smeltende aandoeningen van de mystiek zich
omzetten in geformuleerde overtuigingen of in toepassing op het
maatschappelijk leven. Zoolang het bleef bij louter hartstochtelijke
verbeeldingen van symbolischen aard, liet zij ook het meest exuberante
toe. Johannes Brugman kon ongestraft al de eigenschappen van den
dronkaard, die zich zelf vergeet, geen gevaar ziet, niet toornig wordt
om bespotting, alles weggeeft, toepassen op Jezus' menschwording: "O en
was hi niet wael droncken, doe hem die mynne dwanck, dat hi quam van den
oversten hemel in dit nederste dal der eerden?" In den hemel gaat hij
rond, "schyncken ende tappen mit vollen toyten" aan de profeten, "ende
sij droncken, dat sij borsten, ende daer spranck David mit sijnre herpen
voer der tafelen, recht of hij mijns heren dwaes waer." [682]
De groteske Brugman niet alleen, ook de zuivere Ruusbroec geniet de
godsminne onder het beeld der dronkenschap. Naast dat der dronkenschap
staat het beeld van den honger. Mogelijk lag voor beide de aanleiding in
het bijbelwoord: "qui edunt me, adhuc esurient, et qui bibunt me, adhuc
sitient," [683] dat, door Sapientia gesproken, als woord des Heeren werd
geduid. De voorstelling van des menschen geest, geteisterd door een
eeuwigen honger naar God, was dus gegeven. "Hier beghint een ewich
honger, die nemmermeer vervult en wert, dat es een inwendich ghieren
ende crighen der minnender cracht ende dies ghescapens geestes in een
ongescapen goet.... Dit sijn die armste liede die leven; want si sijn
ghierich ende gulsich ende si hebben den mengherael (verklaring: "dat is
die vraet of den ghier of den heeten onversadeliken hongher"). Wat si
eten ende drinken, si en werden nemmermeer sat in deser wijs, want dese
hongher es ewich.... Al gave God desen mensche alle die gaven die alle
heylighen hebben ... sonder hem selven, nochtan bleve die gapende ghier
des gheests hongherich ende onghesaedt."--Doch evenals het beeld der
dronkenschap is ook dat van den honger voor omkeering vatbaar: "Sijn
(Christus') hongher is sonder mate groet; hi verteert ons al uut te
gronde; want hi is een ghierich slockaert ende heeft den mengerael: hi
verteert dat merch uut onsen benen. Nochtan gonnen wijs hem wale, ende
soe wijs hem meer ghonnen, soe wij hem bat smaken. Ende wat hi op ons
teert, hi en mach niet vervult werden, want hi heeft den
|