gewillig, dat wij
bidden met snikken en huilen ("ita ut suspiriose ac cum rugitu oremus"),
maar wanneer zij niet vanzelve komen, moet men ze niet bovenmatig
uitpersen, en zich vergenoegen met de tranen des harten. En in
tegenwoordigheid van anderen moet men de teekenen van een buitengewone
geestelijke devotie naar vermogen vermijden. [648]
Vincent Ferrer stortte, zoo dikwijls hij de hostie wijdde, zooveel
tranen, dat bijna allen mee weenden, en er soms een weeklagen ontstond
als van een doodenklacht. Het weenen was hem zoo zoet, dat hij noode
zijn tranen staakte. [649]
In Frankrijk ontbreekt de bijzondere normaliseering der nieuwe vroomheid
in een bepaalden nieuwen vorm als de Nederlandsche Fraterhuizen en de
congregatie van Windesheim. De verwante geesten in Frankrijk blijven of
geheel in de wereld, of zij treden in bestaande orden, waar dan de
nieuwe devotie de doorvoering van een strenger observantie teweegbrengt.
Als algemeene houding van wijde burgerkringen is het verschijnsel er
niet bekend. Misschien droeg daartoe bij, dat de Fransche vroomheid een
hartstochtelijker, spasmodischer karakter had dan de Nederlandsche,
lichter tot geexaspereerde vormen verviel en ook lichter weer vervaagde.
Tegen het einde der Middeleeuwen worden bezoekers der Noordelijke
Nederlanden uit Zuidelijker landen meer dan eens getroffen door de
ernstige en algemeene vroomheid, die zij er onder het volk als iets
bijzonders opmerken. [650]
De Nederlandsche devoten hadden in het algemeen de aanrakingen laten
varen met de intensieve mystiek, uit welker voorbereidende stadien hun
levensvorm was opgebloeid. Daarmee hadden zij ook het gevaar voor
fantastische afdwalingen tot ketterij grootendeels bezworen. De
Nederlandsche moderne devotie was gehoorzaam en rechtgeloovig, praktisch
zedelijk en soms zelfs nuchter. Het Fransche devote type daarentegen
schijnt een veel grootere slingerwijdte te hebben gehad: het raakt
telkens de extravagante geloofsverschijnselen.
Toen de Groningsche Dominicaan Mattheus Grabow naar Constanz was
getogen, om daar op het Concilie al de grieven van de bedelorden tegen
de nieuwe broeders des gemeenen levens te luchten, en zoo mogelijk hun
veroordeeling te verwerven, is het de groote leider der algemeene
kerkelijke politiek, Johannes Gerson, zelf geweest, in wien de belaagde
volgelingen van Geert Groote hun verdediger vonden. Gerson was alleszins
bevoegd, om te beoordeelen, of men hier te doen had met een uiting va
|