wee
terdoodveroordeelden voorbij gebracht, een man en een vrouw, op weg naar
de terechtstelling. Vincent verzocht, het beulswerk op te schorten; hij
borg de slachtoffers zoolang onder zijn spreekgestoelte, en preekte over
hun zonden. Na de preek vond men hen er niet meer, doch enkel wat
beenderen, en het volk geloofde niet anders, dan dat het woord van den
heiligen man de zondaars had verbrand en tevens gered. [645]
De krampachtige aandoening der massa onder het woord van de predikers is
telkens weer vervlogen zonder in de geschreven overlevering zich te
hebben kunnen vastleggen. Des te beter kennen wij de "innicheit" der
moderne devoten. Als in elken pietistischen kring gaf hier de godsdienst
niet enkel den levensvorm maar ook den gezelligheidsvorm: het knusse
geestelijk verkeer in stille intimiteit van eenvoudige mannetjes en
vrouwtjes, wier groote hemel zich welfde boven een minuskuul wereldje,
waar al het sterke ruischen van den tijd aan voorbij streek. De vrienden
bewonderden in Thomas a Kempis zijn onkunde van de gewone wereldsche
dingen; een prior van Windesheim droeg als eervollen bijnaam Jan
Ik-weet-niet. Zij kunnen geen andere wereld gebruiken dan een
vereenvoudigde; zij zuiveren haar door het slechte buiten hun sfeer te
sluiten. [646] Binnen die enge sfeer leven zij in de vreugde van een
sentimenteele genegenheid voor elkander: de blik van den een is zonder
ophouden op den ander geslagen, om alle teekens van genade op te merken;
elkaar bezoeken is hun vermaak. [647] Vandaar hun bijzondere neiging tot
de levensbeschrijving, waaraan wij de nauwkeurige kennis van dezen
geestelijken staat te danken hebben.
In haar Nederlandschen, gereglementeerden vorm had de moderne devotie
een vaste conventie van vroom leven geschapen. Men kende de devoten aan
hun afgemeten stille bewegingen, hun gebogen gang, sommigen aan de tot
een lach geplooide gezichten of de opzettelijk gelapte nieuwe kleeren.
En niet het minst aan hun overvloedige tranen. "Devotio est quaedam
cordis teneritudo, qua quis in pias faciliter resolvitur lacrimas". Men
moet God bidden om "den dagelijkschen doop der tranen", zij zijn de
vleugelen van het gebed, of naar Sint Bernard's woord de wijn der
engelen. Men moet zich aan de genade der loffelijke tranen geven, zich
er toe voorbereiden en aanzetten, het geheele jaar door, maar vooral in
de Vasten, opdat men met den psalmist zeggen moge: "Fuerunt mihi
lacrimae meae panes die ac nocte". Soms komen zij zoo
|