vervolheid
met godsdienstigen inhoud is het profaneerende overvloeien van
vorstenhulde in religieuze verbeelding: de vergelijking van Lodewijk XI
met Jezus, van Maximiliaan met zijn vader en zijn zoon met de
Drieeenheid. [641]
De vijftiende eeuw vertoont de sterke godsdienstige aandoenlijkheid in
een dubbelen vorm. Zij openbaart zich eensdeels in de heftige
beroeringen, die van tijd tot tijd het geheele volk aangrepen, als een
reizend prediker met zijn woord alle geestelijke brandstof ontvlammen
deed als takkenbossen. Dat is de krampachtige uiting, hartstochtelijk,
geweldig, doch spoedig weer uitgesnikt. Daarnaast is door sommigen de
aandoenlijkheid blijvend in een stille bedding geleid, genormaliseerd
tot een nieuwen levensvorm, dien der innigheid. Het is de pietistische
kring van hen, die zichzelven in het bewustzijn van vernieuwers te zijn,
moderne devoten hebben genoemd. Als gereglementeerde beweging beperkt
zich de moderne devotie tot de Noordelijke Nederlanden en het
Nederduitsche gebied, doch den geest, die haar het aanzijn gaf, vindt
men in Frankrijk even goed.
Van de geweldige werking der predikatie is maar weinig als blijvend
element in de geestelijke cultuur overgegaan. Wij weten, welk een
ontzaglijken indruk de predikers maakten, [642] maar de ontroering, die
van hen uitging, na te voelen, is ons niet gegeven. Uit de geschreven
overlevering der preeken komt zij niet tot ons; en hoe kon het ook?
Reeds tot de tijdgenooten sprak de geschreven preek niet meer. Velen,
die Vincent Ferrer hoorden, en nu zijn preeken lezen, zegt diens
levensbeschrijver, verzekeren, dat zij nauwelijks een schaduw krijgen
van dat wat uit zijn eigen mond weerklonk. [643] Wij kennen de stof der
preeken: de aangrijpende schildering van de verschrikkingen der hel, het
dreunend dreigen met de straf der zonde, al de lyrische uitstortingen
over de passie en de godsliefde. Wij weten, met welke middelen de
predikers werkten: geen effekt was te grof, geen overgang van lachen
naar weenen te groot, geen onmatige uitzetting der stem te kras. [644]
Maar wij kunnen de schokken, die zij daarmee teweegbrachten, toch
eigenlijk alleen bevroeden uit het altijd weer gelijksoortig verhaal,
hoe stad met stad streed om de toezegging van een preekbeurt, hoe
magistraat en volk de predikers inhaalden met een staatsie, zooals men
ze een vorst gaf, hoe de prediker soms moest ophouden om het luid geween
der schare. Terwijl Vincent Ferrer preekte, werden eens t
|