r op haren stoel en bracht hare handen over haar wezen. Een
zware stilte hing in de kamer en de vlamme kraakte daarin heel gewichtig
op, boven de lampe.
--Goedele!
Hij kon de zwijgende stonde met zijn heeschen kreet niet overwinnen. Een
ongenadige zwaarte woog op zijne borst en hij voelde zijn longen eronder
vernauwen. Hij snakte naar zijn asem. Toorn en smert scheurden zijne
hersens vaneen en hij wist geen daad aan te vangen: een straffe of een
afkeer.... Hij wilde dan verder weten.
't Schorde in zijn keel:
--Met wien?... Zeg me met wien?...
Ze antwoordde niet. Het licht begon te schemeren voor zijne oogen,
te waggelen ommentweer en donkere wolken rolden opwaarts uit purperen
kuilen. Hij deed een stap, en vatte woest haren arm, en smeet haar
geweldig tegen het tafel berd. Zijn mond viel in een grijns open om
't leelijke woord neer te spuwen, dat brandde op zijn tonge.
Ze keek heel zoet op naar hem. Ze had een blik vol dankbaarheid. Ze
wachtte gedwee de slagen van zijne gramschap. Dan week hij tot tegen den
muur, rukte zijn halsboordje los en hijgde vrijer. Hij stond moedeloos,
verplet, verloren. Hij vroeg:
--Is 't waar?
Ze knikte en hij liet zijn kinne neerstooten op zijn borst. Hij draaide
zich kantewaarts naar de deur en tort trage erheen. Hij zei en de klank
van zijn woord was onherkennelijk geworden:
--Vaar-wel....
Ze vermocht uit haar gansche macht niet hem antwoord te geven. Hare
lippen werden wit en mat. Ze lispelde onhoorbaar:
--Vaar-wel....
Hij hoorde 't algelijk, en zijn bloed deed een schrikkelijken ommezwaai
door zijne leden. Hij reikte zijne hand naar de koperen klinke en
grabbelde ernaar. Eene koude rilling kroop over zijn rugge en zijne
beenen zakten tegeneen. Hij kon niet weg. Hij kwam terug en viel
snikkend aan hare voeten. Hij prangde haar vast en bad:
--Jaag me niet hieruit, jaag me niet buiten u!... Niet waar? Het zijn
kwalijke verzinsels.... Ge overdrijft immers! Ge zijt niet slecht!
Ge zijt schoon, ge zijt schoon!
Ze weerde zich zachte los en had een hopeloos gebaar. Zou ze alles
moeten zeggen en haar ten geheele bloot werpen aan zijnen afkeer?
Hij smeekte:
--Ik geloof u niet! Maak me niet zinneloos, Goedele! Zeg me dat ge weer
braaf zijt. Hebt ge geleden? Alles zal ik u doen vergeten. Daar is tegen
ons geen weerstand, die we niet breken zullen. Ik zie u geerne. Ik zal u
altijd geerne, geerne zien....
Ze hief zich uit gansch hare lengte op en fronste hare wenk
|