ze
sprak droomend, langzaam haar zinnen drijvend op gelijke tonen:
--Het ware zoo zoete geweest--een huis met een spelend vuur, al muren en
al kamerkens, en daarover een veilig groot dak! Ik zou er allentwege
gemakkelijke stoelen geplaatst hebben, kussekens en donzige leuningen,
opdat niemand zich bezeeren mocht. Het zou een woonste zijn van eerbied
en genegenheid. Niets zou er storen de goesting van Sebastiaan, noch de
goesting van vader en moeder....
Albien beluisterde haar en seffens was hij weer vol begeesterend
geneuchte. En hij liet zijne oogen opflikkeren van leute en knikte:
--Dat zal een geluk zijn!
Goedele lachte treurig:
--Ja, een geluk en een vrede. Ik had het zoo gepeinsd en zoo was nog
mijn eenig verlangen. Ik deed het niet voor mij, maar het zou mijn
wroeging stillen. Zie! Samen zouden we spelen, en dat elektrisch ding
... al wat u begeerlijk is, 't zou 't onze zijn. Daar zijn zoo schoone
dingen in de wereld, vader!
--Zekerlijk, zekerlijk.
--Onze tuin is zoo schoon ... en al wat er te bloeien staat en te
fleuren ... en dat pepelken daar, pover dierken zoo wonderlijk ...
't bijst om ons klaarte....
Albien stak ook zijn hoofd ernaar en hij vond 't ook heerlijk, en zijne
kinderlijke rustigheid herkwam. Goedele sprak stiller:
--Zoo zou ons leven geweest zijn, allemaal in minzame eendracht vereend,
al onze handen te gare, en we zouden alles mooi vinden rond ons....
Ik had het zoo gedroomd, na de ervaring, die 'k beleden had.
--We zullen 't zoo doen....
--Doen! Doen! Ik heb gerekend zonder het noodlot. Ik heb gedacht dat
alles ophield--als ik ophield. Maar 't Kwade Bedrijf loopt door, loopt
verder. Ik kan 't niet meer tegenhouden, ikke, die de oorzake ben. Ik
val nu ook, getaakt door 't gevoelloos geweld, sterker dan ik, waaruit
het geboren werd.... Wat kijkt ge me zonderling aan, vader?
--Ik weet niet.... ik weet niet goed....
--Geef me een zoen.
Hij naderde haar en nam haar hoofd in alle bei zijne armen en kuste haar
op hare wangen. Hij begreep niet wat gebeurende was, hij werd alleen
gewaar de voorbereiding van een ongewone daad, en het deed hem deugd dat
hij zijne verlegenheid wegduiken kon in eene warme omhelzing. Goedele's
haar kriebelde om zijnen neuze en zijne wimpers werden nat. Hij zei
terwijl hij weer neerzat onder 't lampelicht en zijn traan wegpinkte,
lachend, verlegen:
--'t Is van de jeukte....
Ze lachte mee en ze vroeg nadien, of hij zijn schoon huisje nog een
|