s
wilde uithalen en de popjes doen dansen. Hare stemme beefde:
--Om mij plezier te doen.
Hij liep seffens in de voorkamer en kwam met de dooze terug. Hij
scharrelde de tellooren aan kant, spreidde het ammelaken profijtelijk
open, en bracht zijn wonder speelgoed te voorschijn. Zijne oogen
fonkelden van vreugde en fierheid. Zijne vingeren waren koortsig te
werke, ijverig in overgedienstigheid, en zijn tonge puntelde eventjes
in 't hoekje van zijn mond.
Het Zwitsersch huizeken stond daar met zijn blauwe dak en zijn groene
luiken, zijn sierlijk portaal en de popjes. Hij stak den sleutel in de
mekaniek en draaide het ratelend tuig op tot de kleine klokke
binnenzijds klonk.
--Ha! zei hij.
Hij leunde achterover om goed 't effekt van het schouwspel op te nemen
in zijn aandachtigen kop, en het spektakel ving aan. Het wijveken
schokte eerst omhooge en seffens daarna joepte ook het manneken los.
De beiaard tikkelde met zijn luttel gespeel van bellen, en de stijve
dans begon.
--Hoe schoone!
--Hoe ... schoone!... zuchtte Goedele.
Ze zat in de halve donkerte, achter Albien, en ze beloerde hem. Haar
gemoed kwam vol en ze zou weer stille aan het weenen vallen, aldoor
kijkend naar haar vader. Hij jubelde van blijdschap.
--Dat zijn dingen! Dat zijn dingen! Hoe maken ze 't? Hoe komen ze aan
't idee?
En de beiaard rinkelde zoo aangenaam, lijk dropkens in een welluidend
water--en de popjes huppelden snokkig en op mate--en heel die doening
was zoo djentelijk....
--Hoe brengen ze 't aan mekaar?
Goedele voelde gestadig de heete groevekens van hare tranen en staarde
met wijd-open oogen naar hem, die daar te leuteren zat, zonder
kommernisse, zonder zicht op 't huiselijk ongeluk. Een hopelooze smert
wrong haar herte thoope, en ze deed haar eigen zeer om stille te
blijven, stille bij vaders jubelend plezier.
Zoo stille bleef ze. Als de pijn haar asem forsig wegstiet door haar
kele, versmachtte ze het eendelijk geluid onder de helle klatering van
een hikkend lachen. Dan was vader uitermatelijk voldaan. Hij wipte op
zijn stoel, een prettig gezichte zettend:
--Ai! 't valt dood!
De klokskens klepten tegare uit op een grondelijk akkoord en dan was er
een groote stilte. Rijzekens flodderde hoorbaar in 't geluchte het
werkzaam gedoe van het zotte pepelken.
Sebastiaan stond wachtend in het deurgat en vroeg oolijk, een ongewonen
klank leggend hier, waar 't zoo innig trilde van gezelligheid:
--Mag ik nu binnen?
G
|