oedele schrok en rechtte zich. 't Kwam her klaar en sterk in hare
hersens dat ze tegenwoordig handelen moest. Ze ging op hem af, en hij
reikte zijne hand naar heur. Ze schudde haar hoofd en deed teeken dat
hij haar volgen zou. Ze stapte stokkestijf. Hare knieen plooiden haast
niet en hard klopten hare hielen tegen den vloer. Ze sprak niet. Haar
hals lengde zich paalrechte boven hare schouders. Hare armen hingen
roerloos langs haar lijf, dat matelijk voorwaarts schoof.
Sebastiaan zag haar zwijgend over den drempel terten, bijkans zijn veste
raken en voorbijgaan, zonder een blik. Hij volgde haar. Hij begreep dat
ze hem over ernstige zaken te spreken had. Hij gooide zijn hoed op een
stoel en volgde haar. Hij had een wrevelig gevoel. Goedele's breede
rugge, zonder een buiging voortschokkend, werd hem lijk de
ondoordringbare effenheid van een gevaarlijk geheim.
Ze stegen langs de trap en, moeders kamer voorbijgaande, fluisterde
Goedele:
--Zoetekens....
Ze bereikte hare eigen kamer, stak algauw 't licht aan, bad met een
korten wenk dat hij zou binnen komen en wees hem een stoel. De klaarte
pletste tallenkante rond en, langs de spleet van de deure, viel in een
lange strepe over den drempel op den donkeren vloer van den gang.
Ze zetten zich neer. Ze waren precies verlegen en 't was alsof ze meteen
wijd verwijderd waren van malkander, beschaamd voor hun samenzijn.
Sebastiaan ried dat geen luttele woorden in deze schrikkelijke stilte
zouden vallen, en hij dierf niet zeggen:
--Wat is er? Wat maakt u zoo bleek en lijdelijk?
Hij merkte dat ze bleek en lijdelijk was, maar hij was halvelings bang
voor de reden. Hij wilde de nadering van die reden niet verhaasten,
omdat zijn benauwd gemoed er al de pijnlijke gevolgen van vreesde. Heel
vaag zag hij entwaar de schaduw van een ongeluk. Hij zweeg. Zijn magere
handen lei hij op het tafelberd en hij wachtte zoo.
--Bastiaan, zei Goedele, Bastiaan, ik had u al lange moeten bekennen ...
al lange, daar niets te bergen is en alle kwaad in voortdurige werking
doorwoelt ... al lange, ja, bekennen, bekennen....
Ze had besloten heel simpellijk bekentenisse doen; ze kon echter niet.
Ze had den moed niet daartoe: zoo onwetend en buiten alle leelijke
verdenkingen zat daar Sebastiaan, en zijn gelaat had seffens zoo angstig
een uitdrukking, dat ze een brutale uitlegging niet te boven kon. Ze
wilde schipperen en toch tot een eigen direkte beschuldiging en geraakte
ze niet. Ze zweeg een o
|