ot welke koene reizigers nog niet eens hebben kunnen doordringen,
scheen mij een onzinnige onderneming, welke alleen in het brein van
een krankzinnige kon opkomen! Ik vroeg den kapitein of hij die pool
reeds ontdekt had, waar geen sterveling nog ooit den voet zette.
"Neen, mijnheer," antwoordde hij, "maar wij zullen die samen
ontdekken. Waar anderen schipbreuk hebben geleden, zal ik slagen. Ik
heb den Nautilus nog nimmer zoover in de Zuidelijke IJszee gewaagd,
doch ik herhaal het u, wij zullen nog verder gaan."
"Ik wil u gelooven, kapitein," hernam ik op eenigszins spottenden
toon. "Ik geloof u! Komaan, voorwaarts! Er bestaan voor ons geen
hinderpalen! Laten wij deze ijsbank doorbreken! Laten wij haar in de
lucht doen springen, en als zij dan nog weerstand biedt, moeten wij
den Nautilus vleugels aandoen, om er overheen te vliegen."
"Er overheen, mijnheer?" antwoordde kapitein Nemo bedaard, "neen,
niet er overheen, maar er onder door!"
"Er onder door!" riep ik uit.
Plotseling trof mij een denkbeeld, dat mij het geheele plan van den
kapitein openbaarde. Ik had hem begrepen. De wonderbare hoedanigheden
van den Nautilus zouden hem in deze bovenmenschelijke onderneming
wel te hulp komen!
"Ik zie dat wij elkander beginnen te begrijpen, mijnheer de professor,"
zei de kapitein glimlachend; "gij doorziet reeds de mogelijkheid,
ik zou zeggen het welslagen dezer onderneming. Wat voor een gewoon
vaartuig onmogelijk is, wordt voor den Nautilus gemakkelijk. Indien
er aan de Pool eenig vasteland is, zullen wij daarvoor blijven steken;
is er daarentegen open zee; dan gaan wij naar de Pool zelf!"
"Als het oppervlak der zee," zei ik, medegesleept door de redeneering
van den kapitein, "door het ijs onbevaarbaar is, dan is de diepte toch
vrij, omdat de wetten der natuur daar het water door zijn grootere
dichtheid een warmtegraad boven het vriespunt hebben gegeven. En
indien ik mij niet bedrieg, dan staat het ijs van deze bank, dat
onder water is, tot dat wat er boven uitsteekt als vier tot een?"
"Bijna, mijnheer. Als deze ijsbergen een meter boven water uitsteken,
dan zijn zij drie meter ingedompeld; omdat nu deze ijsbergen niet
hooger zijn dan honderd meter, zijn zij maar drie honderd meter diep
onder water. En wat is drie honderd meter voor den Nautilus!"
"Niets, kapitein."
"Wij kunnen zelfs op veel grooter diepte die gelijkmatige temperatuur
van het zeewater opzoeken, en daar tarten wij ongestraft de dertig
of veer
|