dat ben jij?"
"Goed, goed," zei Ned verlegen.
"En gij, mijn brave Koen, hebt gij veel geleden?"
"Niet al te veel, om u de waarheid te zeggen. Ik heb wel een paar
monden vol lucht willen hebben, maar ik geloof dat ik mij er weldra
aan zou hebben gewend. Bovendien zag ik dat mijnheer flauw viel, en
ik had dus niet den minsten lust om adem te halen; mijn ademhaling
werd daardoor als het ware belet."
"Vrienden," antwooidde ik hevig aangedaan, "wij zijn voor altijd aan
elkander verbonden, en gij hebt recht op mij...."
"Waarvan ik misbruik zal maken," antwoordde de Amerikaan.
"Wat?" vroeg Koenraad.
"Ja," hervatte Ned Land, "het recht om u met mij te nemen als ik
dezen duivelschen Nautilus zal verlaten."
"Gaan wij dus den goeden kant op?" vroeg Koenraad.
"Ja," zei ik, "omdat wij naar den zonnekant gaan, en waar zich de
zon bevindt is het Noorden."
"Zonder twijfel," meende Ned Land, "maar wij moeten nu nog weten
of wij naar den Grooten of den Atlantischen Oceaan gaan, dat is te
zeggen naar een druk of weinig bevaren zee?"
Hierop kon ik geen antwoord geven, en ik vreesde, dat de kapitein ons
eer naar dien Grooten Oceaan zou terugvoeren, die de kusten van Azie
en Amerika bespoelt. Hij volbracht aldus zijn onderzeesche reis om de
aarde, en keerde naar die zee terug, waar de Nautilus zijn volkomen
vrijheid vond. Doch als wij naar de Stille Zuidzee terugkeerden, ver
van eenig bewoond land, wat werd er dan van Ned Lands plannen? Binnen
kort zouden wij omtrent dit belangrijk punt zijn ingelicht, want
de Nautilus vorderde hard. Weldra waren wij over den poolcirkel, en
zetten regelrecht koers naar kaap Hoorn. Wij waren den 31sten Maart,
tegen zeven uur 's avonds, op de hoogte van de zuidpunt van Amerika.
Toen was al ons lijden vergeten, en de herinnering aan onze
gevangenschap werd uit onzen geest als weggevaagd. Wij dachten enkel
aan de toekomst. Kapitein Nemo verscheen noch in den salon, noch
op het plat. De eerste stuurman nam dagelijks de hoogte der zon,
en teekende die op de kaart aan, waardoor ik geheel op de hoogte
bleef van de richting van den Nautilus. Dien avond werd het tot mijn
groote tevredenheid duidelijk, dat wij door den Atlantischen Oceaan
naar het Noorden gingen. Ik vertelde dit aan Ned en Koenraad.
"Een goede tijding," zei de eerste; "maar waar gaat de Nautilus heen?"
"Dat zou ik je niet kunnen zeggen, Ned."
"Zou de kapitein nu ook de Noordpool willen opzoeken en dan door de
beruchte
|