n tegen het
glas en veroorzaakte daardoor een kleine luchtleegte. De bek van dit
monster was zoo hard als hoorn, en opende en sloot zich in vertikale
richting. De tong, hoornachtig en met eenige rijen tanden gewapend,
kwam trillend van tusschen deze nijptang te voorschijn. Welk een
speling der natuur, een weekdier met een vogelbek! Het spilvormige
en in het midden opgezwollen lichaam vormde een vleezige massa, die
waarschijnlijk 20 of 25000 kilogrammen woog. De kleur veranderde
bijzonder snel, naarmate van de woede van het dier, en ging van
lichtgrijs over tot bruinrood. Waarom werd het dier nijdig? Zonder
twijfel op den Nautilus, die grooter was dan hij, en waarop zijn
voelarmen en zuignappen geen vat hadden. En toch, wat zijn de
inktvisschen monsterachtig, welk eene macht in hun bewegingen,
welk een levenskracht heeft de Schepper hun gegeven, daar zij drie
harten hebben!
Het toeval deed ons dit dier ontmoeten, en ik wilde de gelegenheid niet
laten voorbijgaan om dit staaltje der koppootige weekdieren nauwkeurig
te bestudeeren. Ik overwon het afgrijzen, dat mij het gezicht van
dit beest inboezemde, en begon het met een potlood uit te teekenen.
"Het is misschien hetzelfde als dat van de Alecton," zei Koenraad.
"Neen," antwoordde de Amerikaan, "deze is in zijn geheel, en de ander
had zijn staart verloren."
"Dat is geen reden," antwoordde ik. "De voelarmen en de staart van deze
dieren groeien telkens opnieuw aan, en in zeven jaren tijds heeft de
staart van den inktvisch van Bouguer zeker tijd genoeg gehad om aan
te groeien."
"Bovendien," antwoordde Koenraad, "als dit dier het al niet is,
dan is het misschien een van deze hier."
Werkelijk verschenen andere dieren voor het andere raam. Ik telden
er zeven. Zij begeleidden den Nautilus, ik hoorde het krassen van
hun bek tegen den ijzeren buitenwand van het schip. Wij werden op
onze wenken gediend.
Ik vervolgde mijn werk. De monsters bleven met zulk een juistheid
van beweging in ons vaarwater, dat zij onbeweeglijk schenen te zijn.
Plotseling hield de Nautilus stil. Een schok deed het vaartuig trillen.
"Hebben wij gestooten?" vroeg ik.
"Dan zitten wij in ieder geval toch niet vast," zei de Amerikaan,
"want wij drijven."
De Nautilus dreef zonder twijfel, maar ging niet meer vooruit. De
schroef draaide niet meer; een minuut ging voorbij. Kapitein Nemo
kwam met zijn stuurman binnen. Ik had hem sinds eenigen tijd niet
meer gezien. Hij zag er somber uit. Zo
|