zijn, want
gij noch uw kapitein Nemo, noch zijn Nautilus kunnen verder. En of
hij wil of niet, hij zal naar het noorden, dat is naar het land der
fatsoenlijke menschen, moeten terugkeeren."
Ik erken dat Ned Land gelijk had, en zoolang er geen schepen gebouwd
worden, om over die ijsvelden te varen, zullen wij wel altijd voor
die ijsbank blijven steken.
Niettegenstaande zijn pogingen en krachtige middelen, die hij inspande
om het ijs te doen barsten, was de Nautilus tot onbeweeglijkheid
gedoemd. Als iemand niet verder kan, is hij gewoonlijk van de zaak af
door terug te keeren; maar hier was het even onmogelijk om terug te
keeren als om vooruit te komen, want alle doorgangen waren achter ons
gesloten, en als ons vaartuig nog eenigen tijd stil bleef liggen, zou
het wel geheel in en onder het ijs besloten zijn. Dit gebeurde zelfs
tegen twee uur 's middags, en het ijs vormde zich tegen de wanden
van den Nautilus met verbazende snelheid. Ik moet erkennen, dat het
gedrag van kapitein Nemo op zijn minst genomen onvoorzichtig was.
Ik stond op dit oogenblik op het plat; de kapitein beschouwde onzen
toestand gedurende eenige minuten, en zei toen:
"Welnu, mijnheer, wat denkt gij er van?"
"Ik denk dat wij vast zitten, kapitein."
"Vast, hoe meent gij dat?"
"Ik meen dat wij noch voor noch achteruit, noch ergens heen kunnen;
dit noemt men geloof ik 'vast zitten,' ten minster onder beschaafde
natien."
"Gij denkt dus, mijnheer Aronnax, dat de Nautilus niet meer los
kan komen?"
"Moeilijk, kapitein, want het jaargetijde is reeds te vergevorderd
om te verwachten, dat het ijs nog zal losgaan?"
"O, mijnheer de professor," antwoordde kapitein Nemo op spottenden
toon, "gij verandert nooit! Gij ziet slechts hinderpalen en
moeilijkheden! Ik verzeker u daarentegen, dat de Nautilus niet alleen
los zal komen, maar ook nog vrij wat verder gaan."
"Nog verder naar het Zuiden?" vroeg ik, terwijl ik den kapitein
aankeek.
"Ja, mijnheer, wij gaan naar de Zuidpool!"
"Naar de Pool!" riep ik uit, terwijl ik een teeken van ongeloof niet
kon onderdrukken.
"Ja," antwoordde de kapitein koeltjes, "naar de Zuidpool, naar dat
onbekende punt, waar alle meridianen samenvallen. Gij weet, dat ik
met den Nautilus doe wat ik wil."
Ja, ik wist het. Ik wist dat die man stoutmoedig tot roekeloosheid
toe was. Maar om de hinderpalen te overwinnen, die het bereiken van de
Zuidpool beletten, die vrij wat ongenaakbaarder is dan de Noordpool,
t
|