e
stralen op de rotspunten terugkaatsen en de schaduwen langzamerhand
toenemen.
Op dat oogenblik legde de kapitein de hand op mijn schouder en zei:
"In 1600 bereikten de Hollanders, door een zeestroom meegesleept,
den 64sten graad; de beroemde Cook drong door tot 67 deg. 30' en in 1774
zelfs tot 71 deg. 15'; de Engelschman Weddel kwam tot 74 deg. 15' en James Ross
bereikte in 1842 met de Erebus en Terror 78 deg. 4'; welnu ik, kapitein
Nemo, heb op 21 Maart 1868 de Zuidpool op 90 deg. bereikt, en ik neem bezit
van dit gedeelte van den aardbol, dat als zesde werelddeel gelden kan."
"In wiens naam, kapitein?"
"In mijn naam, mijnheer!"
Terwijl hij dit zei, ontrolde kapitein Nemo een zwarte vlag, waar
midden in een witte N was geborduurd. Daarop keerde hij zich naar
de zon, wier laatste stralen nog aan den gezichteinder verschenen,
en riep hij uit:
"Vaarwel, zon! Verdwijn, schitterende dagvorst! Verberg u achter
deze vrije zee, en laat een nacht van zes maanden met zijn schaduwen
neerdalen over mijn nieuw gebied!"
HOOFDSTUK XXXIX
Ongeluk of toeval.
Den volgenden dag, 22 Maart, maakte men zich te zes uur des morgens
reeds tot het vertrek gereed. De laatste schemering verdween; het was
scherp koud; de sterren flikkerden zeer helder; boven ons schitterde
het wonderschoone Zuiderkruis, de poolster der zuiderstreken.
De thermometer stond op twaalf graden onder nul, en als de wind wat
aanwakkerde, sneed deze ons het gezicht bijna stuk. De zee scheen
overal te zullen dichtvriezen. Tallooze zwarte plekken toonden
reeds de vorming van het jonge ijs; de zee zou dus gedurende de
zes wintermaanden waarschijnlijk geheel ontoegankelijk zijn. Waar
bleven de walvisschen in dien tijd? Zonder twijfel zochten zij,
onder de ijsbank door, een open zee. De zeekalven en walrussen,
die beter tegen het ruwe klimaat konden, bleven in deze bevroren
streken. Deze dieren graven, door instinct gedreven, gaten in het
ijs en weten die open te houden. Door die gaten kunnen zij ademhalen,
en als dan de vogels ook voor de koude vluchten, dan zijn deze dieren
de eenige bewoners dezer poolstreken.
De vergaarbakken waren vol water en de Nautilus zonk langzamerhand naar
beneden. Op een diepte van 350 meter hield hij stil; de schroef begon
te werken, en wij stevenden met een snelheid van vijftien kilometer
in het uur naar het noorden. Tegen den avond dreven wij reeds onder
de onmetelijke ijsbank. Uit voorzichtigheid waren de ramen van den
|